Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:81

Zaaknummer

R. 4231/13.138

Inhoudsindicatie

Klager heeft zijn stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. Het stond verweerder in zijn hoedanigheid van deken vrij zijn visie te geven over het gestelde klachtwaardig handelen. Het uiteindelijke oordeel over een klacht is aan de Raad van Discipline.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 19 juni 2013, door de raad ontvangen op 20 juni 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft een klacht van mr. S. tegen klager onderzocht en naar aanleiding van zijn onderzoek gesteld dat in zijn visie de klacht van mr. S. tegen klager gegrond is.

1.2    Verweerder heeft voorts een klacht van de familie van de heer K. tegen klager onderzocht. Het dossier waarin klager de heer K. heeft bijgestaan betrof een strafzaak, waarin de heer K. werd verdacht van roof in vereniging onder bedreiging met een vuurwapen.

1.3    Verweerder heeft laatstgenoemde klacht doorgezonden naar de Raad van Discipline bij brief van 13 februari 2013. In het begeleidend schrijven van verweerder, heeft verweerder, voor zover in deze relevant, geschreven:

“Het betreft een bijzonder geval, aangezien ik niet in staat ben een onderzoek naar de klacht uit te voeren. Klager (red.) reageert desgevraagd zelf niet inhoudelijk op de klacht en zijn raadsman heeft laten weten niet te wensen dat zijn naam bekend wordt gemaakt aan de familie van de heer K. (red.). Bovendien mogen brieven van de raadsman van klager (red.) niet aan de familie van de heer K. (red.) worden doorgezonden. Tenslotte heeft de raadsman van klager (red.) laten weten dat ik mij niet rechtstreeks tot klager (red.) mag wenden, nu de gedragsregels dit zouden verbieden. (…) Het klager van de familie van de heer K. (red.) treft u aldus aan, het standpunt van klager (red.) is mij niet bekend. (…)”.

1.4    Bij brief van 29 januari 2013 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder, dat hij:

a.    in het klachtdossier de klacht van mr. S. tegen klager ten onrechte gegrond heeft verklaard. Als gevolg hiervan faciliteert verweerder het “ronselen”door mr. S. In dat kader heft verweerder ook verzuimd een duidelijk standpunt in te nemen tegen “ronselen”;

b.    in het klachtdossier van de familie van de heer K. liegt door in zijn brief van 13 januari 2013 aan de Raad van Discipline te stellen dat het standpunt van klager hem niet bekend zou zijn en dat hij niet in staat zou zijn een onderzoek naar de klacht van de familie van de heer K. uit te voeren.

3.    BEOORDELING

3.1    Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2    Klager heeft zijn stellingen ten aanzien van dit klachtonderdeel op geen enkele wijze onderbouwd. Het stond verweerder in zijn hoedanigheid van deken vrij zijn visie te geven over het gestelde klachtwaardig handelen. Het uiteindelijke oordeel over een klacht is immers niet aan de deken, maar aan de Raad van Discipline. Indien klager zich niet kon vinden in de visie van verweerder, kon hij om doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline verzoeken, hetgeen ook is geschied. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder bij het geven van zijn visie “ronselen” zou faciliteren.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3    Niet kan worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad met zijn handelwijze. Verweerder heeft  terecht aangegeven dat het standpunt van klager ten aanzien van de inhoud van de klacht van de familie van de heer K. uit de door (de gemachtigde van) klager gestelde stukken niet is gebleken. Uit de overgelegde stukken volgt immers niet dat er inhoudelijk door (de raadsman van) klager is gereageerd op de specifieke klachten. Door (de raadsman) van klager is slechts formeel verweer gevoerd. Niet kan derhalve worden vastgesteld dat sprake is van “leugenachtig gedrag” van de zijde van verweerder.

3.4    De constatering van verweerder dat hij niet in staat is een onderzoek naar de klacht uit te voeren en zijn keuze om de klacht rechtstreeks aan de Raad van Discipline te zenden valt binnen de beleidsvrijheid van de deken.

3.5    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de wijze waarop verweerder onderzoek doet naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij het onderzoek naar de familie van de heer K. tegen klager ingediende klacht heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of dat er sprake is van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.6    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van m r. M. Boender-Radder als griffier op 8 juli 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.