Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-07-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:175
Zaaknummer
6577
Inhoudsindicatie
Vernietiging beslissing raad. Klacht van verweerder over overlegging brief, waarin klager wordt beschuldigd van verkrachting en moord ongegrond nu daarbij distantie in acht genomen is, klager zelf al soortgelijke correspondentie in het geding had gebracht en verweerders diverse andere correspondentie juist niet in het geding hadden gebracht.
Uitspraak
Beslissing van 15 juli 2013
in de zaak 6577
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerders
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 3 september 2012, onder nummer H 228 2011, aan partijen toegezonden op 4 september 2012, waarbij het verzet tegen de eerdere voorzittersbeslissing van 15 december 2011 gegrond is verklaard, de klacht van klager tegen verweerders eveneens gegrond is verklaard en aan elk van beide verweerders de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 1 oktober 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2013, waar verweerders, bijgestaan door mr. C., alsmede klager zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij in reactie op het verweer van klager een brief van hun cliënte van 22 juli 2011 aan de rechtbank hebben overgelegd, waarin klager wordt beschuldigd van verkrachting en moorden.
4 FEITEN
Het navolgende is komen vast te staan, voor zover in hoger beroep nog van belang.
4.1 Verweerders zijn medio 2011 opgetreden als advocaten van klagers wederpartij in een procedure. Hun cliënte en klager hadden een hooglopend geschil na het uiteenvallen van hun gezamenlijke onderneming. De procedure betrof het verzoek van de cliënte van verweerders om klager te ontslaan als vereffenaar van een bij die onderneming betrokken vennootschap.
4.2 Tijdens de mondelinge behandeling in die procedure op 28 juni 2011 heeft klager onder meer diverse emails ingebracht waaruit blijkt dat hij en anderen door de cliënte van verweerders van zeer uiteenlopende zaken waren beschuldigd. De rechtbank stelde verweerders in de gelegenheid om na de zitting schriftelijk te reageren op die door de wederpartij ingebrachte producties. Verweerders hebben daarvan gebruik gemaakt. Aan het slot van hun desbetreffende brief aan de rechtbank schreven zij:
"In reactie op de overige uitlatingen van [klager] in zijn brief hecht verzoekster eraan uw rechtbank van een reactie te voorzien. De reactie treft u bijgevoegd als bijlage 2 aan."
4.3 De bijgevoegde brief van de cliënte van verweerders bevatte onder meer de navolgende passages:
“Er waren spanningen in begin 2007 omdat [klager] door een medewerkster van A. was beschuldigd van verkrachting.”
“Bovendien werden bij ons moorden aangekondigd die er gepleegd zijn.”
4.4 De cliënte van verweerders had hen verzocht nog een aantal andere documenten in het geding te brengen. Daartoe waren zij niet bereid. Hun cliënte heeft zich daarbij neergelegd.
5 BEOORDELING
5.1 De grieven van verweerder zijn gericht tegen overweging 5.5 van de beslissing van de raad, die als volgt luidt:
"5.5 Het is juist dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. In beginsel mag deze vrijheid niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Van dit laatste is naar het oordeel van de raad in de gegeven situatie sprake, nu verweerders op geen enkele wijze duidelijk hebben kunnen maken welk doel met het overleggen van de desbetreffende brief werd gediend. Het had op de weg van verweerders gelegen als domini litis de brief evenals de overige van hun cliënte ontvangen stukken terzijde te leggen en niet aan de rechtbank over te leggen ook al was dit de wens van hun cliënte."
5.2 Deze overweging miskent dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, ingevolge artikel 7:402 lid 1 BW meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2).
5.3 In dit spanningsveld zijn verweerders komen te verkeren: nadat hun cliënte zich erbij had neergelegd dat andere stukken niet zouden worden overgelegd maar volhardde bij haar wens om de in 4.3 bedoelde brief wèl over te leggen, stonden verweerders voor de keuze om ofwel aan die wens gevolg te geven, ofwel zich uit de zaak terug te trekken. De vraag die nu dan ook voorligt, is of verweerders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld door voor het eerste te kiezen. Anders dan de raad, beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Daartoe is het volgende redengevend.
5.4 In de eerste plaats laat het hof gelden dat klager zelf eerder al diverse emails had overgelegd waarin de beschuldigingen van zijn wederpartij (de cliënte van verweerders) jegens hem tot uitdrukking kwamen. In zoverre bevatte de beschuldiging in de overgelegde brief niet iets nieuws; de formulering in de brief van de beschuldiging, die door een derde gedaan zou zijn, was eerder genuanceerder dan in de emails die klager had overgelegd.
5.5 In de tweede plaats acht het hof van belang dat verweerders een zekere distantie in acht hebben genomen, door bij het overleggen van de brief niet op de erin vervatte beschuldiging in te gaan of deze te onderstrepen maar zich te beperken tot het overleggen van de brief van hun cliënte, onder vermelding dat deze ‘daaraan hecht’. Klager heeft daartegen ingebracht dat wanneer die omstandigheid zou meewegen, advocaten dan kennelijk maar 'alles' mogen doorsturen; die conclusie deelt het hof niet, omdat het hof bij zijn oordeel tevens de omstandigheden betrekt die in 5.4 zijn vermeld, alsmede het gegeven dat verweerders juist niet 'alles' hebben overgelegd. Verweerders hebben hun cliënte immers bewogen ervan af te zien een nog groter aantal documenten - met daarin, naar het hof aanneemt, nog meer beschuldigingen - over te leggen en zich tot de ene brief te beperken.
5.6 De slotsom is dat de hiervoor onder 3 omschreven klacht alsnog ongegrond verklaard dient te worden.
Klager heeft nog aangevoerd dat hij het optreden van verweerders over een langere periode bij de klacht heeft willen betrekken, maar ook in hetgeen hij in dat verband heeft gesteld ziet het hof geen laakbaar handelen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 3 september 2012 onder nummer H 228-2011;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.A. Goslings, R. Verkijk en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2013.