Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:327
Zaaknummer
6627
Inhoudsindicatie
Klacht over onwaarheden, vermeld in pleitnota voor het kort geding. Niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste gegevens heeft verstrekt. Verweerder mocht afgaan op de mededelingen van zijn cliënte. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 november 2013
in de zaak 6627
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 29 oktober 2012, onder nummer 12-72, aan partijen toegezonden op 31 oktober 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als YA3422.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 29 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van verweerder d.d. 17 december 2012;
- de brief van klagers d.d. 30 augustus 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 september 2013, waar namens klagers K. is verschenen, bijgestaan door de mrs. A. en B. te H.. Voorts is verweerder verschenen, bijgestaan door mr. X. Mrs. A. en B. hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij in het kort geding herhaaldelijk feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist althans behoorde te weten dat die onjuist zijn meer in het bijzonder door in zijn pleitnota ten behoeve van de zitting ten behoeve van het kort geding aperte onwaarheden te vermelden.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
Klagers zijn in een langslepend conflict met de gemeente W. verwikkeld omtrent de ligging, gebruiksmogelijkheden en bestemming van hun woning. Naar aanleiding van dat conflict zijn er diverse procedures gevoerd en zijn er thans nog steeds diverse procedures aanhangig. Verweerder treedt op voor de gemeente.
5 BEOORDELING
5.1 Bij de raad hebben klagers zich beroepen op een vijftal onwaarheden die verweerder in een kort geding zitting namens de gemeente naar voren heeft gebracht. De raad heeft genoemde vijf onwaarheden in de bestreden beschikking besproken en is, alles overziend, tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat verweerder bewust onwaarheden heeft gesproken, zodat de klacht in zijn geheel als ongegrond is afgewezen. In hoger beroep stellen klagers dat de raad drie bijzondere omstandigheden heeft miskend die maken dat verweerder ten opzichte van klagers een zwaardere zorgvuldigheid in acht heeft te nemen ten aanzien van de door hem gestelde feiten en omstandigheden. Die omstandigheden bestaan er uit dat verweerder uit eerdere procedures de zaak al kende. Verweerder stond de gemeente bij in een procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die ging over de vaststelling van planschade, waar planvergelijking een onderdeel van is. De tweede omstandigheid is dat verweerder een specialist op het gebied van planschade is en de derde omstandigheid is dat een kort geding meer zorgvuldigheid van advocaten vereist dan – naar het hof begrijpt - een bodemprocedure om de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Klagers verwijzen daartoe naar het bewijsrecht in kort geding en het spoedeisend belang. Omdat het in dit geval gaat om het fundamentele recht van klagers op wonen had verweerder ten opzichte van klagers een zekere mate van zorg in acht te nemen en rekening te houden met de belangen van klagers.
5.2 Verweerder stelt dat klagers de door hem namens de gemeente verwoorde stellingen vooral beoordelen tegen de achtergrond van de inhoud van het geschil tussen klagers en de gemeente. Klagers wegen de woorden van verweerder op een goudschaaltje en verklaren hetgeen hij namens de gemeente stelt indien zij het daarmee niet eens zijn, als opzettelijk foutief verstrekte informatie door verweerder. Verweerder beroept zich er op dat hij namens de gemeente mag afgaan op informatie die de gemeente hem verschaft. Met betrekking tot de door klagers genoemde bijzondere omstandigheden stelt verweerder dat sprake is van een gecompliceerd geschil en dat hij de zitting in kort geding onder de nodige tijdsdruk heeft moeten voorbereiden.
5.3 Het onderzoek in hoger beroep naar de door klagers gestelde onwaarheden die betrekking hebben op:
- de ontkenning van de stelling van klagers dat de vergunde woning met medeweten van de gemeente is gebouwd buiten het bouwblok en belangrijk dichter bij de spoorlijn (onwaarheid 1);
- het bewust één van de klaagsters niet bij de juiste naam noemen (onwaarheid 2);
- de mededeling van verweerder dat het bestemmingsplan met betrekking tot tegenover de woning van klagers gelegen percelen voorzag in een vrijstellingsbevoegdheid voor bepaalde bebouwing tot 15 meter hoog (onwaarheid 3);
- de mededeling dat de gemeente bereid is de benodigde procedure te volgen tot herbestemming van de woning van klagers (onwaarheid 5);
heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De door klagers aangevoerde grieven met betrekking tot genoemde punten worden dan ook verworpen.
5.4 Met betrekking tot de vierde onwaarheid die betrekking heeft op punt 53 van de pleitnota die verweerder tijdens de kort geding zitting heeft uitgesproken, overweegt het hof als volgt. In die pleitnota staat: “De gemeente meent dat van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is, omdat de situatie van (hof: klagers) verschilt met die van alle overige eigenaren van wie de woning is aangekocht. De door de gemeente aangekochte woningen zijn in het plan “DV” niet als woningen bestemd om een nieuwe inrichting van het gebied mogelijk te maken. Aan de gronden waarop die woningen waren gebouwd, zijn in het bestemmingsplan DV de bestemmingen wegen, groen of water toegekend. De woning van (hof: klagers) is in het plan “DV” niet als zodanig bestemd, omdat de gemeente veronderstelde dat de woning niet als zodanig bestemd kon worden. De gemeente verwijst naar hetgeen hiervoor sub 9 is toegelicht.”
Onder sub 9 staat in die pleitnota: “Als gevolg van het voorgaande is de bestaande woning van (hof: klagers) aan de (…) in dit voorontwerp niet als zodanig bestemd. De gemeente verkeerde in de veronderstelling dat er vanwege de 70dB(A)-contour en de omstandigheid dat de woning in afwijking van de verleende bouwvergunning (want op een andere plaats) was opgericht geen mogelijkheid bestond tot het positief bestemmen van de woning. Naar het oordeel van de gemeente diende daarom de bestaande situatie, waarin de woning in afwijking van het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning aanwezig was en bewoond werd, onder het nieuwe plan te blijven voortduren. Van “wegbestemmen” was in de visie van de gemeente derhalve geen sprake, omdat de bestaande woning in het voorgaande plan evenmin als zodanig bestemd was. De bedrijfsbestemming gaf (hof: klagers) daarnaast de mogelijkheid zijn perceel conform zijn wens (mede) voor bedrijfsdoeleinden aan te wenden.”
De raad heeft overwogen dat verweerder in dit punt heeft willen toelichten waarom de gemeente het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden door alleen de woning van klagers niet aan te kopen. Aan de hand van de plankaart zoals die ter zitting is besproken, is duidelijk geworden dat de gemeente tot aankoop moest overgaan, niet alleen voor de realisering van groen, water en wegen, maar ook voor bedrijventerreinen. Door dat laatste niet te benoemen is verweerder misschien niet volledig geweest, maar daarmee is nog niet gezegd dat hij dan opzettelijk onwaarheid heeft gesproken.
Het hof acht deze overweging van de raad onjuist, te meer daar niet duidelijk is of de plankaart is besproken destijds bij de zitting van de voorzieningenrechter of bij de zitting van de raad. Voorts kan het hof uit de overgelegde stukken niet afleiden dat de gemeente tot aankoop van de woning van klagers moest overgaan. Daarover wordt immers nog steeds geprocedeerd. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder met de hiervoor geciteerde overwegingen aangegeven dat de gemeente de woning van klagers niet nodig had om het bestemmingsplan te realiseren en dat er derhalve geen schending was van het gelijkheidsbeginsel. Dat klagers daarover een andere mening zijn toegedaan, is duidelijk. Dat maakt echter niet dat verweerder, die is afgegaan op de mededelingen van de gemeente en daarvan mocht uitgaan, van genoemde mededelingen aan de voorzieningenrechter een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook het hof acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond, zij het op andere gronden.
5.5 Het voorgaande betekent dat alle grieven falen en dat de beslissing waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 29 oktober 2012 onder nummer 12-72.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, P.T. Gründemann, A.J.M.E. Arpeau, G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2013.