Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3834
Zaaknummer
12-246
Inhoudsindicatie
klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 11 januari 2013
in de zaak 12-246
naar aanleiding van de klacht van:
[klagers]
[adres]
tegen:
[verweerder]
advocaat te [plaats]
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 13 december 2012 met kenmerk RvT 1112-9386, door de raad ontvangen op 14 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 t/m 5.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klagers zijn sinds juni 2010 eigenaar van een perceel grond met daarop een recreatiewoning in een recreatiepark te [plaats].
1.3 De eigenaren van de recreatiewoningen in het park hebben zich verenigd in de Stichting [naam stichting] (hierna “de Stichting”).
1.4 Eigenaar en beheerder van het park is [cliënte verweerder](hierna “[cliënt verweerder]”). [cliënte verweerder]levert ook de energie en het water aan de recreatiewoningen.
1.5 In 2011 is tussen [cliënte verweerder]en de Stichting een conflict ontstaan over de jaarlijkse afrekening van gas, water en electra. Zij zijn hierover in overleg getreden en dit overleg heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst, opgesteld door verweerder, die op 18 augustus 2011 is ondertekend.
1.6 Op 21 februari 2012 is door [cliënte verweerder]de afrekening opgemaakt over de periode 1 maart 2010 tot 1 maart 2011.
1.7 Kort daarna is door [cliënte verweerder]de afrekening opgemaakt over de periode 1 maart 2011 tot 1 maart 2012. Deze is op 16 maart 2012 door klagers ontvangen.
1.8 Over deze afrekening is opnieuw onenigheid ontstaan tussen de Stichting en [cliënt verweerder]. De kern van dit conflict is dat [cliënte verweerder]op de jaarafrekening 2011/2012 kosten van meetdiensten en administratiekosten heeft opgevoerd. De Stichting stelt zich op het standpunt dat deze niet verschuldigd zijn.
1.9 Op 4 april 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen twee vertegenwoordigers van het bestuur van de Stichting waarbij namens [cliënte verweerder]verweerder aanwezig was. Tevens was de heer O. aanwezig. De bespreking op 4 april 2012 heeft niet tot een oplossing geleid.
1.10 Bij brief d.d. 18 april 2012 heeft verweerder namens [cliënte verweerder]klagers verzocht om over te gaan tot betaling van het openstaande bedrag van € 166,60 waarbij hij namens [cliënte verweerder]tevens aanspraak heeft gemaakt op een bedrag van € 25,00 aan incassokosten. Verweerder heeft in zijn brief van 18 april 2012 tevens geschreven dat indien klagers niet tot betaling van het totaalbedrag van € 191,60 zouden overgaan, zij op grond van art. 3 lid 3 van het Leveringscontract in strijd handelen met art. 3 lid 1 en 2 daarvan en dat zij om die reden conform art. 3 lid 3 van het Leveringscontract een boete van
€ 250,00 per maand zouden verbeuren voor iedere maand dat de overtreding voortduurt. Tot slot heeft verweerder in zijn brief aan klagers gemeld dat [cliënte verweerder]hem opdracht heeft gegeven de deurwaarder in te schakelen indien betaling zou uitblijven.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij, door het verzenden van de brief van 18 april 2012 aan klagers, zich als advocaat heeft laten gebruiken voor en medewerking heeft verleend aan laakbaar gedrag door zijn cliënte.
2.2 Ter toelichting hebben klagers nog gesteld dat zij van mening zijn dat verweerder de wensen van zijn cliënte slaafs volgt en heeft nagelaten de wensen en eisen van zijn cliënte op redelijkheid en billijkheid te corrigeren.
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist. De klacht is kennelijk ongegrond.
3.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de tegenpartij van klagers. Dat bepaalt het toetsingskader.
3.3 Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
3.4 Dat verweerder het standpunt van [cliënte verweerder]in redelijkheid niet kon vertolken of bepleiten komt niet uit de verf. Duidelijk is dat klagers zich op het standpunt stellen dat [cliënte verweerder]geen aanspraak kan maken op de kosten van meetdiensten en administratiekosten en dat [cliënte verweerder]daar anders over denkt. In de vaststellingsovereenkomst zijn de kosten van meetdiensten en administratiekosten niet genoemd. Wie van beide partijen in deze zaak gelijk heeft is geen kwestie die zich leent voor onderzoek door de tuchtrechter maar dient door de civiele rechter te worden bepaald.
3.5 Voor een onderzoek naar de juistheid van de stelling die klagers aanvoeren ter onderbouwing van hun standpunt, namelijk dat het in het licht van de vaststellingsovereenkomst die werd gesloten over de afrekening van het jaar daarvoor niet paste om de kosten van meetdiensten en administratiekosten voor 2011/2012 (wel) te berekenen, is in deze tuchtprocedure evenmin plaats.
3.6 Klagers hebben nog aangevoerd dat verweerder de heer O. ten onrechte als onafhankelijke bemiddelaar heeft gekwalificeerd en dat er een familierelatie bestaat tussen de één van de vennoten van [cliënte verweerder]en de heer O. Ook hierin kan de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zien.
3.7 Uit de feiten en de stukken blijkt immers dat de heer O. deel heeft genomen aan het overleg dat heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst die op 18 augustus 2011 is ondertekend. Ook bij de bespreking van 4 april 2012 was de heer O. aanwezig. Zelfs in de e-mail d.d. 13 mei 2012 van één van de bestuursleden van de Stichting aan verweerder wordt gesproken van “een eventuele bemiddeling door de heer O.”. Het feit dat er een familieband zou bestaan tussen de heer O. en een vennoot van [cliënte verweerder]maakt dit niet anders.
BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 11 januari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten