Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:54

Zaaknummer

13-196A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van strijd met gedragsregel 12.

Uitspraak

Beslissing van 2 augustus 2013

in de zaak van 13-196A

naar aanleiding van de klacht van:

mr.

advocaat te

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 22 juli 2013 met kenmerk 4013-0671, door de raad ontvangen op 24 juli 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2 De cliënten van klager, hierna ook te noemen: “X c.s.”, hebben in erfpacht enkele percelen grond met de daarop gebouwde bedrijfsruimte, gelegen te A. Op een zeker moment voor 19 juli 2007 hebben X c.s. met betrekking tot de bedrijfsruimte een overeenkomst gesloten met de cliënten van verweerder, hierna ook te noemen: “”Y”. De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

  “Komen partijen als volgt overeen:

- Y huurt van verhuurder de bedrijfsruimte voor het uitoefenen van een fitnessbedrijf;

- (…);

- Y heeft een koopoptie op het gehuurde (…);

- De koopsom van het gehuurde wordt in goed onderling overleg tussen partijen bepaald. Indien partijen het niet eens worden over de koopsom zullen makelaars van beide partijen de koopsom bepalen, indien beide makelaars het niet eens kunnen worden over de koopsom, dan zullen de makelaars gezamenlijk een derde makelaar aanwijzen, de uitspraak van deze derde makelaar zal dan bindend zijn (…);

- Wanneer de koopsom is komen vast te staan, heeft Y gedurende vier weken de tijd om aan te geven of Y wil kopen voor deze prijs. Indien Y aangeeft geen gebruik te willen maken van zijn recht op koop is de koopoptie vervallen en is de verhuurder geheel vrij te ruimte aan derden te verkopen.”

1.3 Aansluitend op voormelde overeenkomst hebben partijen 19 juli 2007 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot voornoemde bedrijfsruimte. De huurovereenkomst bevat de volgende bepaling:

  “1.2 Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als sportschool (…).”

1.4 Sinds 14 juli 2008 exploiteert B in de door Y gehuurde bedrijfsruimte een sportschool. B is 100% dochter van Y.

1.5 Y heeft niet voldaan aan de overeengekomen verplichting om ter zekerheid van de huurbetalingen aan X c.s. tijdig een bankgarantie te verstrekken. Vanwege dit verzuim heeft X c.s. Y op 3 mei 2012 voor de eerste maal schriftelijk gesommeerd. 

1.6 Op 26 juni 2012 heeft Y schriftelijk aan X c.s. medegedeeld van de bedoelde koopoptie gebruik te willen maken, alsmede aan X c.s. verzocht om contact op te nemen “om een en ander te kunnen inplannen”.

1.7 Bij brieven van 12 februari 2013 en 20 februari 2013 van verweerder aan X c.s., heeft verweerder X c.s. namens Y gesommeerd om een makelaar te benoemen. 

1.8 Bij brief van 21 februari 2013 aan verweerder heeft klager zich bij verweerder geïntroduceerd en Y namens X c.s. gesommeerd tot betaling van verbeurde boetes wegens het niet door Y stellen van een bankgarantie.

1.9 Bij dagvaarding van 13 maart 2013 heeft klager Y namens X c.s.  in kort geding gedagvaard ter zake de exploitatie van de bedrijfsruimte door B, bij welke dagvaarding tevens een voorschot op verbeurde boetes is gevorderd. Daaraan voorafgaande alsmede tussen de datum van dagvaarding en de behandeling van het kort geding is tussen klager en verweerder over en weer gecorrespondeerd.

1.10 Op 5 april 2013 heeft verweerder een eis in reconventie in het kort geding ingediend in verband met uitoefening van de koopoptie. Tussen klager en verweerder is verschil van inzicht ontstaan over de wijze waarop verweerder in de akte waarbij de eis in reconventie is ingediend, gebruik heeft gemaakt van (informatie uit) confraternele correspondentie.

1.11 Bij brief met bijlagen van 8 april 2013 heeft klager de klacht aan de deken voorgelegd.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, als bedoeld in art. 46 Advocatenwet, doordat hij zich in de door hem ingediende akte houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie namens zijn cliënten heeft beroepen op brieven en andere mededelingen van klager aan verweerder en andersom, hetgeen in strijd is met gedragsregel 12. Het is niet duidelijk dat het belang van de cliënten van verweerder het beroep op de correspondentie bepaaldelijk vordert en er is geen sprake geweest van voorafgaand overleg tussen de advocaten hieromtrent, aldus klager.

2.2 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager het volgende. Verweerder noemt in de akte houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie brieven van klager aan verweerder van 21 februari en 4, 7, 25 en 28 maart 2013, een telefoongesprek tussen klager en verweerder en nog veel meer berichten van verweerder aan klager. Daarnaast biedt verweerder de overlegging van de confraternele correspondentie aan door in het processtuk mede te delen dat hij de stukken niet kan overleggen, omdat het confraternele correspondentie betreft, maar dat hij de stukken zal meenemen naar de zitting. Verweerder is zich derhalve bewust van het feit dat hij de gedragsregels heeft geschonden, aldus nog steeds klager.   

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft betwist dat hij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld. Daartoe heeft verweerder gesteld dat hij geen confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht, noch daaruit heeft geciteerd. Verweerder stelt de correspondentie enkel te hebben genoemd ter illustratie van de casus en van het feit dat de cliënten van klager weigerachtig bleven in het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van de koopoptieovereenkomst. Verweerder stelt geen inhoudelijk beroep te hebben gedaan op de gevoerde correspondentie, doch – net als klager bij zijn dagvaarding in kort geding – kort en bondig de casus te hebben geschetst conform de waarheids- en substantiëringsplicht.

4. BEOORDELING

4.1 Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat het enkel noemen van het bestaan van confraternele correspondentie, zonder de inhoud daarvan weer te geven, niet in strijd is met gedragsregel 12, nu het hier slechts ging om het noemen van enkele sommatiebrieven, die blijkens de toelichting op gedragsregel 12 buiten het verbod op overlegging vallen. Van enig minnelijk overleg in die correspondentie was geen sprake. Ook de mededeling dat verweerder de correspondentie ter zitting zou meenemen is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Denkbaar was immers dat klager desgevraagd toestemming tot overlegging zou willen geven. Bovendien is de correspondentie niet overgelegd. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

4.2 Ten overvloede overweegt de voorzitter nog als volgt. Uit de stukken van het dossier blijkt dat ook klager in zijn dagvaarding verwijst naar confraternele correspondentie teneinde de voorzieningenrechter te informeren over de aan hem voorgelegde casus. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat hij tevergeefs heeft getracht met klager te overleggen over aanpassing van zijn akte teneinde de bestaande bezwaren op te heffen. Klager heeft evenwel gepersisteerd in zijn eis dat verweerder de eis in reconventie zou intrekken. De voorzitter meent dat klager in de onderhavige situatie wel wat meer welwillendheid had kunnen betrachten en acht dientengevolge indiening van de onderhavige klacht niet erg begrijpelijk. Weliswaar staat het een ieder met voldoende belang vrij om klachten tegen advocaten in te dienen, maar een advocaat-klager behoort zich daarbij meer dan anderen rekenschap te geven van het belang van de klacht en zijn eigen rol daarin. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager zulks in dit geval onvoldoende gedaan.  

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 6 augustus 2013.    

 

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 augustus 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.