Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:73

Zaaknummer

13-225A

Inhoudsindicatie

“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Niet is gebleken dat de advocaat in de uitvoering van haar werkzaamheden is tekortgeschoten.”

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 Beslissing van 2 september 2013

in de zaak 13-225A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 augustus 2013, met kenmerk GK/AvO; 4013-0666, door de raad ontvangen op 14 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klager bijgestaan in een strafrechtelijke procedure. Klager werd ervan verdacht iemand meerdere malen te hebben gestoken met een mes. Tussen klager en verweerster is verschil van inzicht ontstaan over de wijze waarop verweerster de belangen van klager behartigde, onder meer over het feit dat verweerster niet aanwezig was op de zitting in de rechtbank op 4 oktober 2012.

1.3 Bij brief van 2 april 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 Klager verwijt verweerster dat zij:

a) niet aanwezig was op de zitting op 4 oktober 2012, maar een vervanger stuurde;

b) enkel de strafzaak van klager wilde behandelen en niet tevens zijn civiele zaak;

c) na zes of zeven maanden nog geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de dossiers van klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerster acht de klacht ongegrond. Zij heeft ten aanzien van alle klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer zonodig zal worden behandeld bij de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.

4 BEOORDELING

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. Met dit klachtonderdeel beklaagt klager zich erover dat verweerster niet aanwezig was op de zitting die stond ingepland op 4 oktober 2012, terwijl zij had toegezegd zelf op de zitting aanwezig te zullen zijn. Volgens klager heeft verweerster aldus tegen de afspraken in een vervanger naar de zitting gestuurd.

4.2 Verweerster erkent dat zij niet aanwezig kon zijn op de pro-formazitting op 4 oktober 2012, maar bestrijdt dat dit tegen de afspraken in was. Nadat het openbaar ministerie verweerster had bericht voormelde pro-formazitting te hebben ingepland op 4 oktober 2012, heeft verweerster haar secretaresse verzocht het openbaar ministerie te bewegen de zitting te verplaatsen, aangezien zij daarbij in verband met een geplande vakantie niet aanwezig kon zijn. Herhaaldelijke verzoeken om de zitting alsnog te verplaatsen, zijn niet ingewilligd. Verweerster heeft klager telefonisch medegedeeld dat zij de zitting niet zou kunnen bijwonen, maar dat zij een vervanger, haar kantoorgenote mr. E, zou sturen. Klager was aldus op de hoogte van de waarneming door mr. E en heeft voordat de zitting begon nog een uur met mr. E gesproken, aldus verweerster.

4.3 Op grond van het klachtendossier staat vast dat verweerster alles eraan heeft gedaan om de pro-formazitting te verplaatsen, hetgeen niet is gelukt. Vanwege haar afwezigheid door een vakantie heeft verweerster de zitting laten waarnemen door een kantoorgenote, mr. E. Uit het klachtendossier is bovendien niet gebleken dat verweerster aan klager zou hebben toegezegd zelf op de zitting aanwezig te zullen zijn, dan wel dat verweerster tegen de afspraken in een vervanger naar de zitting zou hebben gestuurd. De voorzitter ziet dan ook niet in welk tuchtrechterlijk verwijt verweerster kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

4.4 Klachtonderdelen b en c lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Met deze klachtonderdelen beklaagt klager zich erover dat verweerster klager niet wilde bijstaan in de civiele procedure, terwijl zij eerder had toegezegd dat wel te zullen doen. Volgens klager had verweerster toegezegd dat zij zowel de civiele als de strafrechtelijke procedure zou behandelen. Klager heeft door de handelwijze van verweerster onnodig kosten moeten maken voor zijn bedrijf en schade opgelopen. Bovendien heeft verweerster na zes of zeven maanden nog steeds geen duidelijkheid kunnen geven over de dossiers van klager, aldus klager.

4.5 Ten aanzien van deze klachtonderdelen heeft verweerster gesteld dat zij klager op 3 juli 2012, tijdens haar eerste bezoek aan hem, direct te kennen heeft gegeven hem enkel te willen bijstaan in de strafrechtelijke procedure en niet in de civiele procedure. Reden hiervoor was dat de civiele procedure zich zou richten tot het slachtoffer in de strafrechtelijke zaak, terwijl verweerster dit slachtoffer nog diende te horen. Het leek haar om die reden onverstandig een civiele procedure tegen dit slachtoffer te starten. Daarnaast bestond en bestaat de praktijk van verweerster vrijwel uitsluitend uit strafrechtelijke zaken en mist(e) zij derhalve juridische kennis van een dergelijke complexe civiele zaak. Verweerster heeft dit klager medegedeeld. Verweerster stelt bovendien dat zij met klager heeft besproken dat haar kantoorgenote, mr. H, de mogelijkheden van een civiele procedure zou kunnen bekijken. Mr. H heeft vervolgens op verzoek van klager een toevoeging aangevraagd. In haar volgende bespreking heeft verweerster aan klager medegedeeld dat mr. H nog geen reactie had ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, zodat zij (nog) geen aanvang met de zaak kon maken. Nadat de toevoegingsaanvraag door de Raad voor Rechtsbijstand is afgewezen, heeft mr. H klager op 19 oktober 2012 bericht dat zij hem om die reden niet zou kunnen bijstaan. Vervolgens zijn alle stukken met betrekking tot de civiele zaak op verzoek van klager overgedragen aan een andere advocaat. Van zes of zeven maanden onduidelijkheid is derhalve geen sprake (geweest), aldus nog steeds verweerster.

4.6 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster pas in een later stadium aan klager te kennen heeft gegeven hem niet te zullen bijstaan in de civiele procedure, terwijl zij hem eerder zou hebben toegezegd dit wel te doen. Uit het klachtendossier kan juist worden opgemaakt dat verweerster reeds bij aanvang van haar bijstand in juli 2012 haar kantoorgenote mr. H, die gespecialiseerd is in het civiele recht, heeft verzocht klager bij te staan in de civiele procedure. Dit bevestigt verweersters stelling dat zij klager reeds bij aanvang van haar bijstand te kennen heeft gegeven hem enkel te willen/kunnen bijstaan in de strafrechtelijke procedure en niet in de civiele procedure. Uit het klachtendossier blijkt bovendien dat mr. H vervolgens een toevoeging heeft aangevraagd voor klager en dat mr. H, toen deze toevoeging werd afgewezen, klager heeft medegedeeld de zaak niet te kunnen behandelen. Op verzoek van de opvolgend advocaat van klager heeft verweerster vervolgens de stukken met betrekking tot de civiele kwestie direct overgedragen. Naar het oordeel van de voorzitter valt verweerster ook ten aanzien van deze klachtonderdelen in tuchtrechterlijke zin niets te verwijten. Klachtonderdelen b en c zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo, als griffier op 2 september 2013.

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.