Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2013:46

Zaaknummer

13-72

Inhoudsindicatie

zich onttrekken van de  zaak in geval van moeizaam lopend overleg en onjuiste informatie over vermogenspositie geoorloofd. Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 23 september 2013

in de zaak 13-72

naar aanleiding van de klacht van:

de S.

klager

tegen:

M.

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 20 maart 2013 met kenmerk RvT 1112-9406, door de raad ontvangen op 21 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 juni 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief van 20 maart 2013 zoals genoemd onder 1.1. en de aan deze brief gehechte bijlagen, genummerd 1 tot en met 10.;

-    de brief aan de raad van verweerder van 12 juni 2013. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klager vanaf juni 2011 bijgestaan in een erfrechtelijk geschil.

2.3    Voor de behandeling van de zaak werd een toevoeging aangevraagd. Ten behoeve van dit geschil stelde verweerder een dagvaarding op.

2.4    Bij brief van 27 januari 2012 ging verweerder uitgebreid in op door klager verzochte aanpassingen in de concept-dagvaarding en vroeg verweerder aan klager relevante informatie te verzenden.

2.5    Bij mailbericht van 20 april 2012 berichtte verweerder uitgebreid over de wijze waarop de vordering naar zijn oordeel diende te worden ingesteld tegen de erfgenamen. 

2.6    Op 5 mei 2012 gaf klager zijn commentaar op de opgestelde concept dagvaarding.

2.7    Op 8 mei 2012 stuurde verweerder een mail naar klager waarin hij stelde dat er sprake was van een fundamenteel verschil van inzicht over de vordering en dat verweerder de dagvaarding niet wenste aan te passen conform de wensen van klager. Daarnaast stelde verweerder, mede vanwege de tijd die hij aan de zaak had besteed en het feit dat deze op basis van een voorwaardelijke toevoeging werd behandeld, waardoor de zaak mogelijk weinig zou opleveren, de conclusie te trekken dat het hem niet mogelijk was uitvoering te geven aan de opdracht.

2.8    Bij brief van 9 mei 2012 bood klager zijn excuses aan voor zijn bemoeienis met de inhoud van de gevoerde procedure en stelde hij voor in redelijkheid een oplossing te willen vinden op basis waarvan de procedure zou worden voortgezet.

2.9    Verweerder liet bij mailbericht van 10 mei 2012 weten niet bereid te zijn de zaak voort te zetten.

2.10    Op 19 mei 2012 stuurde klager een brief aan verweerder waarin hij stelde het niet eens te zijn met verweerder dat er sprake was van een verschil van inzicht over de inhoud van de dagvaarding en hij het om die reden niet accepteerde dat verweerder zijn opdracht teruggaf.

2.11    Bij brief van 4 juni 2012 legde verweerder puntsgewijs en uitvoerig uit waarom door hem tot beëindiging van de opdracht was besloten. Onder meer legde hij daarbij uit dat hij veel tijd aan de zaak had besteed, waarvoor geen vergoeding zou worden toegekend en dat er verschil van inzicht was over de omvang van de vordering tot schadevergoeding. Daarnaast stelde hij dat het hem duidelijk was geworden dat klager reeds bij aanvang van zijn rechtsbijstand wist dat de eventuele opbrengst van de bij hem in handen gegeven procedure in verband met een schuld aan ING aan de bank zou toevallen. Dit terwijl bij aanvang van de zaak tussen klager en verweerder was afgesproken dat verweerder de zaak in beginsel tegen betaling zou verrichten omdat klager in geval van een gunstig resultaat in de gewonnen zaak de rekening van verweerder kon betalen. Alleen voor het geval de zaak niet zou worden gewonnen zou een toevoeging worden aangevraagd. Verweerder stelde de overeenkomst tot opdracht daarmee onder andere voorwaarden te hebben aanvaard en dat klager hem onjuist had geïnformeerd. Verweerder stelde het vertrouwen in klager te hebben verloren.

2.12    Bij brief van 19 juni 2012 berichtte de raad voor de rechtsbijstand aan klager te overwegen de verleende rechtsbijstand te weigeren omdat klager onvoldoende meewerkte aan een goede behartiging van de zaak.

2.13    Bij brief van 3 augustus 2012 diende klager een klacht in jegens verweerder bij de Orde van Advocaten te Den Bosch. Deze werd doorgezonden naar de orde van advocaten te Midden Nederland.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de zaak van klager niet tijdig binnen de daarvoor bestemde toevoeging behandelde,

b)    de opdracht zonder voldoende motivering had teruggegeven en

c)    zijn eigen financiële belangen boven die van klager stelde.

4    VERWEER

4.1.    Verweerder stelt de zaak te hebben aanvaard in de verwachting dat deze een goede kans van slagen had. De afspraak werd gemaakt dat deze op basis van uurtarief zou worden gedeclareerd bij klager en dat slechts voor het geval de zaak zou worden verloren een toevoeging werd aangevraagd. Verweerder vernam in 2012 dat klager een schuld had bij [  ] en dat dit ertoe zou kunnen leiden dat [  ] beslag zou leggen op de nalatenschap van klager omdat [  ] ermee bekend was dat de erfrechtkwestie speelde. Verweerder stelde te vrezen dat, wanneer de zaak met succes zou worden afgewikkeld, zijn rekening daardoor niet voldaan zou worden.

4.2.    Verweerder heeft toegelicht waaruit de verschillen van inzicht met betrekking tot de aanpak van de zaak bestonden. Doordat daarover telkenmale discussie werd gevoerd en werd gecorrespondeerd, was verweerder genoodzaakt veel tijd aan de behandeling van de zaak te besteden.

4.3.    Deze omstandigheid, alsmede het feit dat klager hem zijns inziens omtrent zijn financiële situatie bij het aangaan van de zaak niet goed had voorgelicht, maakten dat hij het besluit nam zich als advocaat terug te trekken. Verweerder vindt dat hij hiermee niet klachtwaardig heeft gehandeld jegens klager. 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a

5.1.    De raad is van oordeel dat uit hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, voldoende is gebleken dat er sprake is geweest van verschil van inzicht over de grondslag van de vordering, de hoogte van de vordering en de formulering van de dagvaarding. Dit zo zijnde maakt dat de raad niet kan vaststellen dat verweerder nodeloos veel tijd aan de zaak zou hebben besteed, zoals klager bij zijn klacht tot uitgangspunt heeft genomen. Dit betekent dat dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan en derhalve ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b en c

5.2.    Klachtonderdelen (b) en (c) lenen zich naar oordeel van de raad voor een gezamenlijke behandeling.

    Ter zitting is gebleken dat tussen klager en verweerder is besproken dat verweerder de zaak op basis van een uurtarief zou declareren, wanneer deze zou worden gewonnen en dat slechts vanwege de kans dat deze zou worden verloren, een toevoeging is aangevraagd. Daarbij speelde mee dat met de zaak een aanmerkelijk financieel belang was gemoeid, zodat de kans groot was dat bij een positief resultaat van intrekking van de toevoeging sprake zou zijn.   

 5.3.    Uit hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen leidt de raad af dat verweerder zich als advocaat aan de zaak heeft onttrokken omdat de dagvaarding maar moeizaam tot stand kwam en omdat het hem was gebleken dat klager bij het maken van de afspraak betreffende zijn honorering, wist dat door de vordering van [   ] de kans aanwezig was dat de rekening van verweerder niet meer zou kunnen worden voldaan na het behalen van een positief resultaat in de te voeren procedure. De raad is van mening dat dit -in onderlinge samenhang beziend- begrijpelijke redenen zijn op grond waarvan verweerder de beslissing kon nemen zich als advocaat te onttrekken. Dit betekent dat klachtonderdelen (b) en (c) beiden ongegrond zijn. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.M. Lorist, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, P.P. Verdoorn en A.S.M. Zweerman-OudeBreuil, leden bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland.

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.