Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:89

Zaaknummer

R 332 - 2012

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Niet de grenzen overschreden van hetgeen verweerder in zijn hoedanigheid van procederend curator vrijstond. In het licht van de ontkenning door klaagster was het in het geding brengen van privé e-mailberichten niet te ver gaand. Niet gebleken dat verweerder onwaarheden heeft gesteld of op onrechtmatige verkregen wijze verkregen gegevens in het geding heeft gebracht.

Inhoudsindicatie

Klacht Ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 1 juli 2013

     in de zaak R332-2012

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 21 december 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         Ter zitting van 6 mei 2013 is verweerder verschenen. Klaagster en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van:

-          De brief van de deken d.d. 21 december 2012 en de daarbij gevoegde stukken;

-          De nagekomen brief van klaagster d.d. 11 april 2013 met bijlagen;

-          De nagekomen brief van verweerder d.d. 24 april 2013 met bijlagen;

-          De nagekomen brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 18 april 2012, inhoudende een verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling, welk verzoek is afgewezen.

 

 

2        FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klaagster is op 27 november 2008 toegelaten tot de WSNP. Van 1 januari 2009 tot 15 november 2011 was zij in loondienst van het advocatenkantoor van mr. L. was zij was de bestuurder van de Stichting X, welke stichting diensten aanbood en verleende op het gebied van bewind en mentorschap. Deze Stichting is op 26 februari 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van verweerder tot curator. Verweerder kwam in het kader van zijn onderzoek van de boedel tot de conclusie dat sprake was geweest van onbehoorlijke taakvervulling van klaagster als bestuurder van de stichting, waardoor hij namens de boedel een vordering van ongeveer €15.000,= ter verificatie heeft ingediend in de WSNP.

2.2     Bij brief d.d. 8 november 2010 heeft verweerder de rechtbank verzocht om de schuldsanering tussentijds te beëindigen en klaagster in staat faillissement te verklaren. Bij brief d.d. 17 november 2010 heeft de rechter-commissaris de rechtbank bericht dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling in het belang van de schuldeisers zou zijn. Bij brief d.d. 11 januari 2011 heeft verweerder zijn verzoek nader toegelicht. Bij brief d.d. 12 januari 2011 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de advocaat van klaagster in de brief d.d. 11 januari 2011 aanleiding had gezien zich te wenden tot de deken te Maastricht, met wie verweerder vervolgens overleg had gevoerd. Als gevolg van dat overleg heeft verweerder de rechtbank in de brief van 12 januari 2011 verzocht om een passage ter grootte van plusminus twee pagina’s buiten beschouwing te laten. Bij vonnis d.d. 19 januari 2011 heeft de rechtbank het verzoek van verweerder tot tussentijdse beëindiging van de WSNP afgewezen.

2.3     Bij brief d.d. 30 november 2011 heeft verweerder de rechtbank opnieuw verzocht om de WSNP te beëindigen, althans om aan klaagster de schone lei te onthouden. Bij vonnis d.d. 21 december 2011 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen, vastgesteld dat klaagster niet in de nakoming van een of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen was tekort geschoten en verstaan dat de termijn van de schuldsaneringsregeling eindigde op 27 november 2011. Tegen dit vonnis heeft verweerder hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het beroepschrift bevat een achttal grieven die hoofdzakelijk betrekking hebben op de wijze waarop klaagster haar taken heeft vervuld, alsmede argumenten volgens welke dat geen sprake was van een goede trouw dan wel voldoende inzet en medewerking gedurende de looptijd van de WSNP, waardoor geen schone lei zou mogen worden toegekend.

2.4     Bij arrest d.d. 28 februari 2012 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, onder meer overwegende dat voor het weigeren van de schone lei zeer gegronde redenen moeten bestaan, terwijl hetgeen door verweerder was aangevoerd daartoe niet voldoende was.

2.5     In de loop van 2012 is het faillissement van de Stichting X opgeheven wegens de toestand van de boedel.

 

3        KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als curator van de Stichting X waarvan klaagster tot het faillissement bestuurder was:

1.       lukraak, zonder dat daaraan bewijzen ten grondslag lagen en zonder zijn informanten te noemen, aantijgingen aan het adres van klaagster heeft gericht, lasterlijke beweringen heeft gedaan jegens klaagster, onder meer door haar te verwijten dat zij creatief omging met de waarheid en probeerde weg te komen met verhalen vol menselijk leed en drama,  heeft gesteld dat klaagster haar meisjesnaam heeft gebruikt om de rechtbank te misleiden en onwaarheden heeft gesteld over haar arbeidsovereenkomst, de hoogte van haar salaris en haar functie;

2.       gebruik heeft gemaakt van gegevens die op onrechtmatige wijze zijn verkregen van een computerserver van haar werkgever;

3.       privé-emailberichten tussen klaagster en haar werkgever heeft overgelegd in een procedure bij het hof;

4.       ondanks het feit dat hij van de rechtbank en van het hof geen gelijk heeft gekregen doorgaat met zijn acties richting klaagster.

 

4        VERWEER

4.1     Klaagster formuleert haar klachten zo weinig concreet dat verweerder niet anders kan dan in algemene termen haar globale stellingen bestrijden. Verweerder betwist dat hij door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad. Verweerder is steeds voldoende zorgvuldig geweest, heeft zich uitsluitend gebaseerd op getuigen en verificatoire bescheiden, is in zijn oordeelsvorming steeds objectief geweest en heeft zich jegens klaagster steeds fatsoenlijk en respectvol gedragen.

4.2     Als curator rust op verweerder nu eenmaal de plicht te onderzoeken of er aanleiding bestaat een vordering in te stellen tegen klaagster als bestuurder van de Stichting. Dat onderzoek heeft verweerder verricht, afgerond en met klaagster besproken. Vervolgens heeft verweerder zijn bevindingen ter kennis van de rechtbank gebracht, waarbij het niet mogelijk was om uitsluitend aangename dingen over klaagster te zeggen. Verweerder heeft zich echter niet onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten.

4.3     Klaagster zet haar versie van het verhaal nogal krachtig neer en verweerder moet in de gelegenheid zijn om op de daarvoor bestemde plaatsen het nodige tegenover te stellen. Om daarbij niet ondergesneeuwd te raken heeft verweerder gemeend zijn versie van het verhaal krachtig neer te zetten. Omdat klaagster ontkende dat er sprake was van een affectieve relatie tussen haar en haar werkgever mr. L., achtte verweerder het noodzakelijk om de e-mailberichten in het geding te brengen. Het was verweerders bedoeling dat de rechtbank en/of de bewindvoerder zouden worden aangezet tot nader onderzoek.

4.4     De informatie waarover verweerder beschikt is afkomstig van klaagster zelf, van mr. L., uit dossierstukken en gedingstukken alsmede uit verklaringen van haar voormalige collega’s uit de organisatie van mr. L. – waarvan diverse advocaten – die verweerder hebben verteld wat zij aldaar met eigen ogen hebben waargenomen en die verweerder voorts verificatoire bescheiden over hebben gelegd waarover zij op rechtmatige wijze beschikken en waarvan het hen vrij staat deze te overhandigen aan verweerder. Gelet op het beschikbare feitenmateriaal is verweerder van mening dat klaagster niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van haar schulden en dat zij gedurende de schuldsanering haar verplichtingen niet althans onvoldoende is nagekomen.

 

5        BEOORDELING

5.1     De taakuitoefening van de advocaat als curator in een faillissement behoort niet tot het terrein dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken. Uitsluitend indien de advocaat zich in die hoedanigheid zou misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou schaden kan er voor tuchtrechtelijke toetsing aanleiding zijn. Echter, dit uitgangspunt voor de beoordeling van handelen van de curator geldt niet onverkort wanneer hij handelingen verricht die in wezen niet te onderscheiden zijn van het optreden als advocaat zoals het opstellen van conclusies en het houden van pleidooien in gedingen die de curator voor de boedel voert.

          Klachtonderdeel 1

5.2     De raad overweegt dat, indien de advocaat-curator van oordeel is dat er geen sprake is van goede trouw, dan wel dat – gelet op zijn bevindingen als curator – hij van oordeel is dat er misbruik gemaakt zou kunnen worden van de WSNP en een schone lei-verklaring de gezamenlijke crediteuren in het faillissement waarin hij curator is kan schaden, het hem vrij staat om onderbouwd stelling te nemen. De raad is van oordeel dat het beter ware geweest indien verweerder bij het opstellen van de brieven en processtukken meer distantie had getoond en zijn standpunten zakelijker had verwoord, maar hij heeft daarbij geen grenzen overschreden.

5.3     Hoewel de passages uit de brief d.d. 11 januari 2011 waarover klaagster zich heeft beklaagd, bij brief d.d. 12 januari 2011 door verweerder zijn ingetrokken, maakt dit naar het oordeel van de raad niet dat de betrokken passages niet voor tuchtrechtelijke toetsing in aanmerking komen. De betrokken passages gaan weliswaar ver en het lijkt erop dat verweerder het tot een missie heeft gemaakt om de onderste steen boven te krijgen, maar verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet de grenzen overschreden van hetgeen hem in zijn hoedanigheid van procederend curator vrijstond.

        5.4     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder datgene wat hij uit andere bronnen, die hij betrouwbaar achtte, had vernomen, bij de rechter naar voren heeft gebracht in de overtuiging dat hij voldeed aan zijn verplichtingen uit hoofde van zijn rol als curator ter zake het beheer van de boedel. Niet is gebleken dat verweerder daarbij onwaarheden heeft gesteld, noch dat hij daarbij de grenzen heeft overschreden van hetgeen hem in zijn hoedanigheid van procederend curator vrijstond.

5.5     Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

          Klachtonderdeel 2

5.5     Verweerder heeft de stelling van klaagster, dat op onrechtmatige wijze gegevens zijn verkregen van een computerserver van haar werkgever, gemotiveerd weersproken. Omdat schriftelijk was bevestigd op welke wijze de gegevens waren verkregen, namelijk via de back up van de eigen pc van de voormalige kantoorgenoten van mr. L., was verweerder van mening dat de gegevens op rechtmatige wijze waren verkregen en dat het hem vrij stond om de gegevens in ontvangst te nemen en in het geding te brengen. Naar het oordeel van de raad is klaagster er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat dat de gegevens op onrechtmatige wijze zijn verkregen zodat dit niet is komen vast te staan. Dit onderdeel van de klacht is dan ook eveneens ongegrond.

          Klachtonderdeel 3

5.6     Verweerder heeft betoogd dat hij voor de beoordeling van de voortzetting van de WSNP relevante feiten naar voren wilde brengen en de rechtbank wilde aanzetten tot nader onderzoek. Verweerder was van mening dat er aanwijzingen waren voor het bestaan van een affectieve relatie tussen klaagster en mr. L., welke affectieve relatie in de visie van verweerder de inhoud van de arbeidsrelatie, waaronder het loon, inkleurde. Klaagster heeft ontkend dat er sprake was van een affectieve relatie. In het licht van de ontkenning door klaagster van het bestaan van een affectieve relatie tussen haar en mr. L., heeft verweerder het noodzakelijk geacht om de e-mailberichten in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn standpunten. De raad is van oordeel dat verweerder wel ver is gegaan, maar dat hij, gezien de omstandigheden waaronder hij de e-mailberichten in het geding heeft gebracht, daarbij geen grenzen heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

          Klachtonderdeel 4

5.7     De raad is van oordeel dat klaagster onvoldoende concreet heeft gemaakt welke acties verweerder thans, nadat het arrest van het hof is gewezen, nog onderneemt jegens klaagster. Bij gebreke van een afdoende feitelijke onderbouwing kan dit onderdeel van de klacht niet gegrond worden verklaard.

5.8     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas, M.B.Ph. Geeraedts, H.C.M. Schaeken, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 juli 2013.

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-         klaagster

-         verweerder

-         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-         de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-              klaagster

-             verweerder

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-              de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl