Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4313

Zaaknummer

13-043A + 13-044A

Inhoudsindicatie

“Gegronde klacht tegen eigen advocaat wegens ontoereikende en onduidelijke communicatie over de aanpak van de zaak en over ondeugdelijkheid van de werkzaamheden. Gegrond dekenbezwaar wegens het niet reageren op informatieverzoeken van de deken. Voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van één maand.”

Uitspraak

Beslissing van 28 mei 2013

in de zaken 13-043A en 13-044A

in de zaak 13-043A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

en in de zaak 13-044A

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Amsterdamse orde van advocaten

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 februari 2013 met kenmerk 13-13-0121, door de raad ontvangen op 8 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2013 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn schoonzoon, de waarnemend deken mr. R., alsmede verweerder, bijgestaan door mr. W.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft verweerder begin 2011 ingeschakeld, omdat de heer B., die van klager een aanzienlijk bedrag had geleend, in gebreke bleef met de terugbetaling daarvan.

2.3 Naar aanleiding van een voorschotnota van 31 januari 2011 heeft klager aan verweerder EUR 952 betaald (een voorschot van EUR 800 vermeerderd met BTW).

2.4 Verweerder heeft de heer B. bij brief van 3 maart 2011 om een KvK-uittreksel van diens onderneming gevraagd, namens de vrouw van klager. Verweerder heeft vervolgens de heer B. namens klager bij (identieke) brieven van 11 en 14 maart 2011 gesommeerd tot nakoming van de afbetalingsregeling. Ook heeft verweerder de heer B. bij brief van 5 april 2011 aangekondigd maatregelen te nemen, omdat de heer B. niet was verschenen op de afspraken op het kantoor van verweerder. Bij brief van 12 april 2011 heeft verweerder klager een afschrift van deze brief verzonden.

2.5 Bij brief van 29 augustus 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van klagers telefoongesprek met verweerders secretaresse eerder die dag, bericht:

"Per heden heb ik een dagvaarding aan de heer [B.] verstuurd. Dit is een uitnodiging om de zaak verder in rechte te behandelen. In de dagvaarding wordt de heer [B.] verzocht om binnen een bepaalde termijn te reageren. Op dit moment betekent dat er gewacht moet worden op een reactie van de zijde van de heer [B.]. Zodra ik iets verneem, zal ik contact met u opnemen."

2.6 Bij brief van 10 oktober 2011 heeft verweerder klager verzocht om betaling van een aanvullend voorschot, vermeerderd met "de kosten griffier EUR 1.1171, alsmede de kosten deurwaarder, EUR 100". Klager ontkent deze brief te hebben ontvangen.

2.7 Bij brief van 10 oktober 2012 heeft klager de deken verzocht om bemiddeling omdat hij geen reactie van verweerder kreeg op zijn informatieverzoeken over de stand van zaken in de kwestie tegen de heer B. Bij dit bemiddelingsverzoek aan de deken waren gevoegd brieven van klager aan verweerder van 7 september 2012 en 10 oktober 2012. In de brief van 10 oktober 2012 heeft klager zijn opdracht aan verweerder ingetrokken. De deken heeft verweerder op 12 oktober 2012 verzocht te voldoen aan klagers verzoek om informatie en om hem een kopie te sturen van zijn brief aan klager. Bij brief van 23 oktober 2012 heeft de deken verweerder gerappelleerd. Op 23 oktober 2012 heeft de deken klager en verweerder bericht de kwestie als klacht van klager in behandeling te nemen en daaraan een dekenbezwaar toe te zullen voegen vanwege het feit dat verweerder niet voldoet aan het verzoek van de deken om informatie.

2.8 Bij faxbrief van 31 oktober 2012 heeft verweerder de deken verzocht om uitstel van een week voor het verstrekken van de gevraagde informatie onder verwijzing naar zijn "bijzonder moeilijke persoonlijke situatie". Ook verzocht hij de deken zijn excuses over te brengen aan klager. Bij faxbrief van 9 november 2012 heeft verweerder de deken bericht dat hij die dag de gevraagde informatie heeft verzonden, onder toezending van een kopie van de per mail aan klager verzonden kopieën uit het dossier. In zijn e-mail van 9 november 2012 aan klager heeft verweerder zijn excuses aangeboden.

2.9 Bij brief van 26 november 2012 heeft klager de deken gewezen op het feit dat de concept dagvaarding "in tegenstelling tot de mededeling van [verweerder] in zijn brief van 29 augustus 2011" niet is uitgebracht. Op 5 december 2012 heeft de deken verweerder verzocht om een reactie op de verwijten van klager. Na rappellen op 7 januari 2013 en op 23 januari 2013 heeft de deken op 6 februari 2013 vastgesteld dat verweerder niet meer heeft gereageerd op de verwijten van klager en evenmin op de verzoeken van de deken om een reactie daarop.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet op de hoogte heeft gehouden van (het uitblijven van) ontwikkelingen in de behandeling van de zaak en niet heeft gereageerd op de verzoeken van klager om contact met hem op te nemen.

b) klager onjuiste informatie heeft verstrekt door klager te berichten een dagvaarding aan de heer B. te hebben verzonden terwijl uit het dossier blijft dat de dagvaarding niet is uitgebracht en er geen procedure tegen de heer B. loopt.

c) tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager door slechts summier te corresponderen met de heer B. en door een gebrekkige concept dagvaarding op te stellen.

3.2 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager dat zijn positie nu wellicht slechter is dan op het moment dat hij de zaak in handen van verweerder gaf.

4 BEZWAAR

4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet is ingegaan op de diverse verzoeken van de deken om eerst op de informatieverzoeken en nadien op de klacht te reageren. Daardoor heeft hij de deken belemmerd in het uitoefenen van zijn functie en tevens het tuchtrechtelijk onderzoek gefrustreerd.

 

5 VERWEER

5.1 Verweerder heeft erkend op ongelukkige wijze de zaak van klager te hebben behandeld. Hij heeft hem daarvoor ook zijn excuses aangeboden. Verweerder erkent dat hij door de tekst in zijn brief van 29 augustus 2011 aan klager misverstand heeft kunnen wekken. Verweerder bedoelde te schrijven dat hij de concept dagvaarding aan de heer B. als laatste sommatie heeft verzonden, maar hij geeft toe de indruk te hebben gewekt dat de dagvaarding al was uitgebracht.

5.2 Vanwege een moeilijke periode in zijn privéleven heeft verweerder gedurende de tweede helft van 2012 niet goed gefunctioneerd.

5.3 Ter zitting van de raad heeft verweerder aangekondigd het van klager ontvangen bedrag (EUR 952) daags na de zitting terug te betalen aan klager.

6 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

6.1 Bij zijn beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad tot uitgangspunt dat de advocaat gehouden is genoegzame en tijdige informatie te verstrekken aan zijn cliënt over de door hem behandelde zaak. Zoals ook in gedragsregel 8 is neergelegd, dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

6.2 De raad stelt vast dat verweerder zeer summier heeft gecorrespondeerd met klager in de periode waarin hij in opdracht van klager rechtsbijstand verleende. Daarmee heeft hij klager in het ongewisse gelaten over de voortgang (althans het gebrek daaraan) in de incassokwestie tegen de heer B.

6.3 Verweerder erkent dat de communicatie met klager beter had gekund. Volgens hem is, naast de correspondentie ook enig mondeling contact geweest (in een bespreking op zijn kantoor). Voor zover de raad al van de juistheid van die stelling kan uitgaan, zijn die contactmomenten geen aanleiding geweest tot meer actieve, laat staan schriftelijke, informatieverstrekking door verweerder aan klager en heeft hij daarmee niet voldaan aan zijn hiervoor in 6.1 genoemde informatieverplichtingen.

6.4 De raad verklaart dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

6.5 De raad stelt vast dat klager door verweerders brief van 29 augustus 2011 in de waan is gebracht dat verweerder al een dagvaarding had uitgebracht aan de heer B. Mogelijk was het niet verweerders bedoeling om klager in deze waan te brengen. Wanneer verweerder echter klager had willen uitleggen dat de toezending van de concept-dagvaarding aan de heer B. diende als laatste sommatie en als waarschuwing dat bij uitblijvende betaling de dagvaarding zou worden uitgebracht, dan was het aan verweerder geweest om dat duidelijker uit te leggen aan klager. Verweerder mocht niet verwachten dat subtiliteiten in zijn brief (bijvoorbeeld dat hij de concept-dagvaarding aan de heer B. had gezonden en niet aan de deurwaarder ten behoeve van de betekening daarvan aan de heer B.) klager voor die waan zouden behoeden.

6.6 Verweerder heeft daarmee evenmin voldaan aan zijn advocatuurlijke informatieplichten als genoemd in overweging 6.1. Klachtonderdeel b is daarom eveneens gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

6.7 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar behandelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

6.8 De raad constateert dat de werkzaamheden van verweerder bij de uitvoering van de opdracht van klager tot incasso van diens vorderingen op de heer B., volstrekt ondeugdelijk zijn geweest. De concept-dagvaarding die verweerder in augustus 2011 heeft opgesteld bevat tal van fouten, hiaten en slordigheden. Zo staat een onjuist adres van klager vermeld, bevat deze een onjuiste grondslag voor de vordering van klager op de heer B., ontbreekt hierin het bedrag van de vordering van klager op de heer B., en mist een deugdelijk petitum waarin wordt gevorderd een veroordeling van de heer B. tot betaling van het door hem aan klager verschuldigde bedrag.

6.9 Het dossier geeft ook overigens blijk van onverklaarbare slordigheden, waaronder het verzenden van twee identieke sommatiebrieven aan de heer B. op 11 en 14 maart 2011, het verzoek van verweerder aan de heer B (in plaats van aan de Kamer van Koophandel) om een uittrekstel uit het Handelsregister omtrent de onderneming van de heer B., en vermeldt deze brief van 3 maart 2011 de echtgenote van klager als verweerders cliënte.

6.10 Uit het voorgaande is het de raad duidelijk geworden dat verweerder er niet in is geslaagd een relatief eenvoudige incassokwestie op een deugdelijke manier te behandelen. De raad spreekt daarom ook zorgen uit over de kwaliteit van dienstverlening van verweerder in het algemene zin. Te vrezen valt immers dat de wijze waarop verweerder deze zaak heeft aangepakt niet anders is dan in andere door hem behandelde civiele zaken. Uit het optreden van verweerder ter zitting van de raad put de raad weinig vertrouwen in het inzicht dat verweerder heeft in de belabberde kwaliteit van de door hem geproduceerde stukken. De raad meent dat verweerder er goed aan zou doen om uit de wijze waarop hij deze zaak heeft behandeld de tuchtrechtelijke verwijten die daaruit zijn ontstaan, lering te trekken door zich hetzij alsnog te bekwamen in het civiele (proces)recht, hetzij zich niet meer op dit rechtsgebied te begeven.

6.11 De raad acht klachtonderdeel c) gegrond.

Ad dekenbezwaar

6.12 De Advocatenwet geeft de deken de opdracht de bij hem ingediende klachten over advocaten in zijn arrondissement te onderzoeken. In de gedragsregels voor advocaten is in dit verband bepaald dat de advocaat tegen wie een tuchtrechtelijk onderzoek is ingesteld, verplicht is alle gevraagde inlichtingen direct te verstrekken. Uit de feiten als hiervoor genoemd onder 2.7 tot en met 2.9 blijkt dat verweerder in die verplichting tekort is geschoten. Aldus heeft verweerder, naar het oordeel van de raad, tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

6.13 Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

7 MAATREGEL

7.1 Bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel stelt de raad voorop dat het hebben van voldoende deskundigheid een van de kernwaarden is van de advocatuur. Een rechtzoekende heeft vaak onvoldoende inzicht in de vraag of een advocaat de voor zijn of haar zaak benodigde deskundigheid bezit. De advocaat zelf draagt op dit punt een bijzondere verantwoordelijkheid. Gedegen deskundigheid dient onder meer ertoe te leiden dat een rechtzoekende duidelijk wordt welke acties verweerder heeft genomen tegen de wederpartij en dat de rechtzoekende de door hem aangedragen feiten op een duidelijke en deugdelijke manier krijgt gepresenteerd in (concept) processtukken. Naar het oordeel van de raad is verweerder in dit verband ernstig tekortgeschoten. Het feit dat verweerder, naar eigen zeggen, gedurende de tweede helft van 2012 mentaal niet in goeden doen was verklaart niet waarom hij voordien, bij de behandeling van de zaak van de heer B. en in zijn communicatie met klager, de hem verweten steken heeft laten vallen.

7.2 De houding van verweerder ten opzichte van de deken ten tijde van het dekenonderzoek strookt evenmin met hetgeen van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht.

7.3 Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende, waaronder de aard en de ernst van de klacht, de opstelling van verweerder ten opzichte van de deken, het feit dat verweerder inmiddels zijn excuses heeft gemaakt aan zowel klager als de deken, en het gegeven dat verweerder sinds 1990 geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft, acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand passend en geboden.

7.4 De raad acht termen aanwezig om ambtshalve op de voet van art. 48 lid 7 van de Advocatenwet uit te spreken dat verweerder jegens klager niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van één maand;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal gelasten op grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen één maand na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing het totaalbedrag van door klager voldane declaraties dient terug te betalen;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt een proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde zal gaan;

- spreekt op de voet van art. 48 lid 7 van de Advocatenwet uit dat verweerder jegens klager niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, B. Roodveldt, J.H.P. Smeets en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

 

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl