Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4117
Zaaknummer
R.4045/12.170
Inhoudsindicatie
Verweerster staat de wederpartij van klager bij in een echtscheidingsprocedure. Tijdens de eerste bespreking heeft de cliënte aangegeven dat mogelijk een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek kon worden ingediend. Later deelde de cliënte mee dat zij met klager in conflict was geraakt. Klager stuurde hierna een e-mail aan verweerder met een verzoek om informatie. Daarop heeft verweerder niet gereageerd. Later heeft klager gebeld met het kantoor van verweerder, waarbij een toezegging is gedaan dat verweerder zou terugbellen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Klacht dat klager in de periode oktober 2011 tot en met februari 2012 tevergeefs heeft getracht in contact te komen met verweerder en dat verweerder eerst bij brief van 23 februari 2012 klager heeft bericht dat hij slechts voor de vrouw zou optreden. De raad oordeelt dat het in de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder lag om zorgvuldig met klager te communiceren. De raad acht het onzorgvuldig dat verweerder niet op de e-mail van klager heeft gereageerd en dat hij niet heeft teruggebeld ondanks telefonische toezegging van zijn secretaresse. Klacht gegrond. Geen maatregel.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 3 oktober 2012, door de raad ontvangen op 4 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Vanaf 7 oktober 2011 heeft verweerder de belangen van de echtgenote van klager, hierna: de vrouw, behartigd in een echtscheidingsprocedure.
2.3 Op 7 oktober 2011 heeft verweerder de eerste bespreking met de vrouw gevoerd. Daarin heeft zij aangegeven dat zij wilde scheiden en dat er mogelijk een echtscheidingsverzoek op gemeenschappelijk verzoek kon worden ingediend.
2.4 Enige tijd later heeft de vrouw telefonisch contact met verweerder opgenomen daar zij met klager in conflict was geraakt.
2.5 Bij e-mail van 28 november 2011 heeft klager het volgende aan verweerder meegedeeld:
“U behandeld de echtscheidingsprocedure van [de vrouw, RvD] versus [klager, RvD]. Aangezien ik een uitkering heb en geen tegemoetkoming van haar krijg vraag ik om een voorlopige voorziening van partneralimentatie. Hoe gaat dit in zijn werk?”
2.6 Op 12 januari 2012 heeft klager telefonisch contact met het kantoor van verweerder opgenomen. Bij die gelegenheid heeft de secretaresse van verweerder toegezegd dat verweerder de volgende dag zou terugbellen.
2.7 Bij brief van 23 februari 2012 heeft verweerder aan klager schriftelijk bevestigd dat hij uitsluitend de belangen van de vrouw zou behartigen en dat het hem niet vrij stond om ook klager te adviseren.
2.8 Hierna heeft klager zich tot een advocaat gewend.
2.9 Bij brief van 20 juni 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat klager in de periode oktober 2011 tot en met februari 2012 tevergeefs heeft getracht in contact te komen met verweerder. Bij brief van 23 februari 2012 heeft verweerder klager bericht dat hij slechts zou optreden voor de vrouw. Daarna heeft klager niets meer van verweerder vernomen.
3.3 In de toelichting op de klacht heeft klager het volgende gesteld.
Op 1 oktober 2011 heeft zijn vrouw hem plotseling verlaten. Op 3 oktober 2011 is klager door de vrouw gebeld om gezamenlijk een advocaat te nemen om de kosten te delen. Klager is daarmee akkoord gegaan. De vrouw deelde hem mee dat, indien hij nog bepaalde vragen of wensen had, hij dit voor 7 oktober 2011 aan de advocaat kenbaar diende te maken. Klager heeft halverwege oktober 2011 een brief aan verweerder geschreven om te vragen naar de kosten. Daarop heeft hij nooit enige reactie gehad. Op de e-mail van 28 november 2011 heeft hij geen reactie gehad. Na telefonisch contact op 12 januari 2012 heeft verweerder niet teruggebeld. Klager heeft pas op 23 februari 2012 een eerste brief ontvangen met de mededeling dat verweerder uitsluitend de vrouw zou vertegenwoordigen en niet, zoals afgesproken, beiden.
Klager kon de eigen bijdrage voor de toevoeging van de door hem aangezochte advocaat niet betalen en heeft daarom alles geannuleerd. Tot de indiening van de klacht heeft klager niets meer van verweerder vernomen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat niet is gebleken dat verweerder, zoals klager in de klacht heeft aangevoerd, op enig moment ook voor klager als advocaat is opgetreden. Klager heeft geen rechtstreeks contact met verweerder gehad en heeft geen opdrachtbevestiging van verweerder ontvangen.
5.2 In de gegeven omstandigheden, waaronder de raad rekent dat verweerder van de vrouw had vernomen dat aanvankelijk de bedoeling was het indienen van een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek, had het op de weg van verweerder gelegen in dat verband zorgvuldig met klager te communiceren.
5.3 Vaststaat dat klager zich bij e-mail van 28 november 2011 met een bepaalde vraag tot verweerder heeft gewend. Verweerder kon daaruit opmaken dat klager wellicht meende dat verweerder ook voor hem zou optreden.
De raad acht het verwijtbaar onzorgvuldig dat verweerder toen niet op de e-mail van klager heeft gereageerd. Hieraan doet niet af dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, rekening hield met de mogelijkheid dat een gemeenschappelijk verzoek nog tot de mogelijkheden behoorde. Verweerder had eerder van de vrouw de informatie gekregen dat de situatie conflictueus was geworden.
5.4 Vast staat ook dat verweerder niet, althans niet binnen een redelijke termijn, gevolg heeft gegeven aan de telefonische toezegging van zijn secretaresse op 12 januari 2012, dat hij klager zou terugbellen.
In het licht van het hiervoor overwogene acht de raad ook dit verwijtbaar onzorgvuldig.
Eerst op 23 februari 2012 heeft klager bericht van verweerder ontvangen dat deze uitsluitend de belangen van de vrouw behartigde. Toen waren ruim vier maanden verstreken sedert de aanvang van verweerders bijstand aan de vrouw. Verweerder heeft nodeloos lang gewacht met het sturen van dat bericht.
5.5 Gezien het voorgaande is de klacht in zoverre gegrond.
5.6 Klager heeft in de klacht ook het verwijt geuit dat hij na de brief van 23 februari 2012 niets meer van verweerder heeft vernomen. Dat verweerder in die periode onzorgvuldig is geweest in berichtgeving aan klager is echter niet gebleken.
In zoverre is de klacht ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de berichten van klager. De raad vindt hierin aanleiding om aan de gegrondverklaring geen maatregel te verbinden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klacht gegrond in de onder nummer 5.3 en 5.4 vermelde zin;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl