Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4501

Zaaknummer

B 307 - 2012

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Essentie:

Inhoudsindicatie

Indien een cliënt ter zitting uitdrukkelijk stelt afstand te willen doen van het instellen van een rechtsmiddel mag een advocaat er in beginsel van uitgaan dat die cliënt meent en begrijpt wat hij zegt. Niet gebleken dat er aanleiding was dat dit in deze zaak anders was. Niet aannemelijk dat het voor klager onduidelijk was dat hij zowel in de strafzaak als in de ontnemingsprocedure afstand deed van hoger beroep, aangezien beide zaken nadrukkelijk ter zitting aan de orde waren gesteld.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van 10 juni 2013

in de zaak B 307-3012

naar aanleiding van de klacht van:

 

A.

                  

klager

gemachtigde:

B.

 

tegen:

C.

 

                                        verweerder

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 19 november 2012 met kenmerk K12-104, door de raad ontvangen op 20 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement B, thans arrondissement ZWB, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken d.d. 19 november 2012, met bijlagen.

 

 

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1         Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak. Klager werd bij vonnis van de politierechter d.d. 25 februari 2010 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 240 uur. De politierechter heeft bij uitspraak d.d. 25 februari 2010 tevens beslist klager het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel ad € 207.969,- te ontnemen.

2.2         Ter zitting is afstand gedaanvan het instellen van rechtsmiddelen, zowel tegen de strafrechtelijke veroordeling als tegen de beslissing tot ontneming. De van laatstbedoelde uitspraak opgemaakte en door de politierechter ondertekende aantekening mondeling vonnis vermeldt onder meer: “Afstand van rechtsmiddelen door de verdachte en door de officier van justitie.” Verweerder heeft na afloop van de zitting ter griffie namens klager in beide zaken een akte afstand rechtsmiddel ondertekend.

2.3         Klager heeft op 3 maart 2010 in persoon hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank d.d. 25 februari 2010 tot ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel ad € 207.969,-.

2.4         Het gerechtshof heeft overwogen:

“De feuille van de griffier in eerste aanleg laat zien dat er sprake is geweest van een discussie over de bedragen van de ontneming. De raadsman in eerste aanleg heeft met de vordering van de officier van justitie ingestemd. De politierechter heeft dat bedrag enigszins gematigd tot ruim € 207.000,-. Ter zitting is voorts afstand gedaan door of namens de verdachte en ook door het openbaar ministerie. Ter bevestiging van de reeds mondeling gegeven afstand is andermaal ook nog schriftelijk afstand gedaan ter griffie. Er kan derhalve naar het oordeel van het hof geen misverstand bestaan over de gegeven afstand door de verdachte.”

2.5         Het gerechtshof heeft klager op grond van het bovenstaande bij arrest van 21 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het door klager tegen die beslissing ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 31 januari 2012 verworpen.

 

3                klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder, in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager als zijn cliënt behoorde te betrachten en de deskundigheid die hij behoorde te bezitten, zowel ter terechtzitting als bij akte ter griffie op 25 februari 2010 afstand heeft gedaan van rechtsmiddelen tegen de beslissing om klager een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 207.969,-  te ontnemen.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

3.2         Afstand van hoger beroep tegen de ontnemingsbeslissing was niet in overeenstemming met de wens van klager en heeft voor klager vérstrekkende gevolgen gehad.

3.3         Klager heeft op de dag van de uitspraak van de rechtbank niet goed begrepen wat er gebeurde. Verweerder heeft de procedure niet goed aan klager uitgelegd. Verweerder had klager, gezien het forse ontnemingsbedrag, moeten voorhouden dat het niet verstandig was om direct afstand te doen van het instellen van rechtsmiddelen. Verweerder had klager moeten wijzen op de bedenktermijn van twee weken. Verweerder had de gevolgen van het afstand doen van alle rechtsmiddelen schriftelijk aan klager moeten bevestigen. Klager heeft vervolgens zelf hoger beroep ingesteld maar is daarin, evenals in cassatie, niet-ontvankelijk verklaard, mede op grond van de afstand ter zitting en de door verweerder ondertekende akte.

3.4         Het valt verweerder aan te rekenen dat hij zijn deskundigheid niet heeft gebruikt om klager te behoeden voor het nemen van de beslissing om afstand van rechtsmiddelen te doen.

3.5         Een deskundig advocaat weet dat het dossier pas drie weken na de behandeling wordt terugverwacht ter voorkoming van het in rekening brengen van gemaakte kopieerkosten.

 

4                VERWEER

4.1         Niet verweerder maar klager heeft op eigen initiatief ter terechtzitting, zonder enig voorbehoud of beperking, aangegeven afstand van hoger beroep te willen doen. Verweerder heeft aan klager gevraagd of hij dat zeker wist en hem voorgehouden dat dit ook nog nader besproken kon worden. Klager volhardde erin afstand van hoger beroep te doen. Verweerder had als advocaat de keuze van klager te respecteren. Het was niet aan verweerder om tegen de kennelijke wil van klager te verklaren dat toch geen afstand van hoger beroep werd gedaan.

4.2         De ter zitting verhoogde ontnemingvordering was bovendien volledig in overeenstemming met de toen geldende richtlijnen en de politierechter was ter zitting via een minutieuze berekening tot in detail tot het uiteindelijke resultaat, zoals in zijn beschikking uitgesproken, gekomen.

4.3         Nadat klager en daarna ook het Openbaar Ministerie afstand hadden gedaan van hoger beroep hebben klager en verweerder de zittingzaal verlaten. Verweerder heeft zich met klager gewend tot de griffie met het oog op het verkrijgen van een verklaring waarmee klager zich kon wenden tot de reclassering c.q. het veiligheidshuis voor het maken van een afspraak over de uitvoering van de werkstraf. Aldaar is op eigen initiatief van de griffie - en dus niet op initiatief van verweerder - een afstandsverklaring opgemaakt. Klager was erbij aanwezig toen verweerder de afstandsverklaring namens hem ondertekende. Hij heeft op geen enkele wijze aangegeven daar niet achter te staan.

4.4         Verweerder heeft zijn dossier aan de griffie aangeboden ter voorkoming van kopieerkosten per pagina.

4.5         Verweerder heeft de gang van zaken voorafgaand aan de zitting uitvoerig met klager besproken. Klager was hiermee overigens uit eerdere eigen ervaringen ook al bekend.

 

5                BEOORDELING

5.1         Uit het arrest van het gerechtshof blijkt dat in de aantekening mondeling vonnis van de politierechter van 25 februari 2010 is vermeld dat verdachte en de officier van justitie afstand hebben gedaan van het recht om hoger beroep in te stellen.

5.2         Er moet derhalve van worden uitgegaan dat klager ter zitting afstand heeft gedaan van het instellen van hoger beroep. Gaandeweg de klachtprocedure heeft klager ter zake naar voren gebracht wel in de strafzaak afstand te hebben willen doen maar niet in de ontnemingsprocedure. Klager verwijt verweerder dat deze hem onvoldoende heeft ge ï nformeerd en hem er niet van heeft weerhouden in de ontnemingsprocedure afstand te doen.

5.3         Ter zitting van de politierechter is zowel de strafzaak als de vordering tot ontneming behandeld. De politierechter heeft klager in de strafzaak bij mondelinge uitspraak veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van 240 uur en na een uitvoerige discussie over de hoogte van de ontnemingsvordering beslist tot ontneming van het door de politierechter zelf berekende voordeel van ruim € 207.000,-.

5.4    Klager heeft na de mondelinge uitspraak, die kennelijk in beide zaken tegelijkertijd wed gedaan, bevestigend geantwoord op de vraag van de politierechter of hij afstand wilde doen van het instellen van een rechtsmiddel tegen diens uitspraken. Als niet weersproken staat voorts vast dat verweerder toen meteen aan klager heeft gevraagd of hij zeker wist dat hij afstand wilde doen, waarop door klager bevestigend is geantwoord. Indien een cli ë nt ter zitting op een daartoe strekkende vraag van de politierechter, herhaald door zijn eigen raadsman, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud stelt afstand te willen doen van het instellen van een rechtsmiddel mag die raadsman er in het algemeen van uitgaan dat die cli ë nt - zeker wanneer deze eerder met de strafrechter in aanraking is geweest en de procedure kent - meent en begrijpt wat hij zegt. Omstandigheden die aanleiding zouden kunnen vormen om in dit geval anders te oordelen dan volgens dit algemene uitgangspunt, zijn gesteld noch gebleken.

5.5    De raad acht het niet aannemelijk dat voor klager onduidelijk is geweest dat het gevolg van zijn antwoord op de vraag van de politierechter was dat hij zowel in de strafzaak als in de ontnemingsprocedure afstand deed van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, aangezien de politierechter in beide zaken tegelijkertijd uitspraak heeft gedaan en de hoogte van het voordeel in de ontnemingsprocedure ter zitting uitvoerig aan de orde was geweest. Dat klager daarin enkele dagen later niettemin hoger beroep heeft ingesteld, leidt niet tot een ander oordeel omdat deze latere keuze van klager niets zegt over zijn eerdere keuze en zijn begrip daarvan.

5.6    De ondertekening van de beide aktes ter griffie was slechts een bevestiging van de reeds door klager ter zitting gedane afstand en mist zelfstandige betekenis. Het is overigens begrijpelijk dat verweerder deze als raadsman van klager heeft ondertekend. Klager was hierbij bovendien aanwezig en gebleken is niet dat hij toen heeft aangegeven het met de in die akte bevestigde afstand (bij nader inzien) niet eens te zijn.

5.7    De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerder hem had dienen te behoeden voor de door hem gemaakte misslag (aannemende dat de afstand een misslag met voor klager nadelige gevolgen is geweest, hetgeen niet vatstaat). Indien een cli ë nt desgevraagd verklaart en bevestigt afstand te willen doen van het instellen van een rechtsmiddel, ligt het niet op de weg van een advocaat tegen die kennelijke wens van zijn cli ë nt in te gaan.

5.8    De raad zal de klacht op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. E.P.C.M. Teeuwen,

A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2013 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2013

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-          de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-      klager

-            verweerder

-            de deken van de orde van advocaten te Zeeland West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl