Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4419
Zaaknummer
ZWB 65 - 2013
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Het valt een advocaat tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen dat hij 6 jaar na verlening van een -daartoe niet strekkende- volmacht en zonder tussentijds contact met zijn cliënt, in drie instanties procedures heeft gevoerd en zijn cliënt van het verloop daarvan in het geheel niet op de hoogte heeft gehouden. Een advocaat behoort zijn cliënt te behoeden voor het voeren van kansloze procedures. Verweerder had klager op het risico van verjaring behoren te wijzen. Dit geldt in nog sterkere mate voor het instellen van hoger beroep en cassatie. Klacht staat niet op zichzelf. Tegelijkertijd twee klachten gegrond verklaard, die eveneens oplegging van de zwaarste maatregel rechtvaardigen.
Inhoudsindicatie
Gegrond; schrapping van het tableau
Uitspraak
Beslissing van 10 juni 2013
in de zaak ZWB 65 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
A.
klager
gemachtigde:
B
tegen:
C.
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 6 maart 2013 met kenmerk K 12-081, door de raad ontvangen op 7 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van klager, de gemachtigde van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 6 maart 2013, met bijlagen;
- de ongedateerde brief van klager, door de raad ontvangen op 2 april
2013;
- de brief van verweerder d.d. 3 april 2013, met bijlagen;
- de brief van klager d.d. 6 april 2013, met bijlagen;
- de fax van de gemachtigde van klager d.d. 8 april 2013.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 29 januari 2002 is in opdracht van de Belastingdienst, op grond van een dwangbevel uitgevaardigd voor de aanslag inkomstenbelasting 1991, een bedrag ad € 56.000, - onder klager in beslag genomen en verrekend met voormelde belastingschuld. Klager was van mening dat de belastingschuld was verjaard en dat daarom geen verrekening had mogen plaatsvinden.
2.2 Klager heeft op 18 februari 2002 de navolgende volmacht aan verweerder verleend:
“Ondergetekende (……), wonende te Z, thans verblijvende te Y, geeft bij deze last aan (…..) om de in beslag genomen zaken terug te vorderen. De in beslag genomen zaken betreft het geldbedrag groot € 56.000, -. Indien nodig mag (……) hieromtrent contact met X opnemen.”
Onder de machtiging van klager is door de X, verder X, de volgende door X ondertekende verklaring opgenomen:
“(……) wilt u ervoor zorgen dat ik het geld krijg van(…..). Ik verzoek u gebruik te maken van alle middelen die nodig zijn.
2.3 Verweerder heeft in 2008 een vordering ingesteld tegen de Ontvanger van de Rijksbelastingen. Bij dagvaarding d.d. 16 april 2008 werd terugbetaling van het in beslag genomen bedrag ad € 56.000, - gevorderd. Verweerder heeft namens klager aan de vordering ten grondslag gelegd dat de Ontvanger jegens klager onrechtmatig had gehandeld door zonder recht of titel te weigeren het bedrag ad € 56.000,- (te vermeerderen met de wettelijke rente) terug te betalen. Verweerder voerde namens klager aan dat de belastingaanslag betreffende het jaar 1991 op het moment van inbeslagname van het bedrag van € 56.000,- reeds was verjaard zodat de Ontvanger niet meer tot dwanginvordering c.q. verrekening kon overgaan. De Ontvanger heeft een beroep gedaan op verjaring van de vordering van klager ex artikel 3:310 lid 1 BW, waarin is bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De Ontvanger beriep zich daarbij op de brieven van verweerder aan de Ontvanger van 12 en 20 februari 2002 en de brief van de Ontvanger aan verweerder d.d. 21 februari 2002 waarin de Ontvanger mededeelde geen aanleiding te zien de voorgenomen executie van de in beslag genomen zaken uit te stellen.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank had 21 februari 2002 te gelden als de dag waarop klager als benadeelde zowel met de schade (het bedrag ad € 56.000,- dat niet zou worden gerestitueerd) als de daarvoor aansprakelijke persoon (de Ontvanger) bekend is geworden, zodat de verjaringstermijn naar het oordeel van de rechtbank op 22 februari 2002 een aanvang had genomen. De rechtbank heeft klager bij vonnis van 17 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de vordering was verjaard. Klager werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op € 3.465, -.
2.5 Verweerder heeft op 8 januari 2009 namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 30 maart 2010 bekrachtigd, met veroordeling van klager in de proceskosten van in totaal ad € 3.311,-. Vervolgens is cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad, welk beroep bij arrest d.d. 8 juli 2011 door de Hoge Raad is verworpen, met veroordeling van klager in de proceskosten van in totaal € 3.951,34. Bij exploot van 19 september 2011 zijn afschriften van het vonnis van de rechtbank en de arresten van het gerechtshof en de Hoge Raad aan klager betekend, met bevel tot betaling van voormelde proceskosten, ten bedrage van in totaal € 10.742,34 te vermeerderen met verdere kosten.
2.6 Verweerder heeft nimmer processtukken aan klager toegestuurd. Door verweerder is geen toevoeging aangevraagd en er zijn geen werkzaamheden bij klager in rekening gebracht.
2.7 De heer X heeft bij brief d.d. 12 maart 2012 aan de gemachtigde van klager bericht dat hij conform overeenkomst met klager opdracht aan verweerder had gegeven om het bedrag ad € 56.000, - van de Belastingdienst terug te vorderen en dat alle daarmee gemoeide kosten door hem zijn voldaan. Klager heeft zich bij brief d.d. 15 maart 2012 bij de deken beklaagd over het optreden van verweerder.
2.8 Klager heeft bij dagvaarding van 3 april 2012 gevorderd verweerder te veroordelen tot betaling van € 10.742,34. De vordering betrof het bedrag van de proceskosten waarin klager door de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad is veroordeeld.
2.9 De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 20 februari 2013 onder meer het volgende overwogen:
“ Gelet op het tijdsverloop tussen de datum waarop de volmacht door ( klager) aan (verweerder) is verleend (18 februari 2002) en de datum waarop de procedure bij de rechtbank is aangevangen (medio 2008) kan (verweerder) als advocaat niet volstaan met een enkele verwijzing naar die volmacht. Gelet op het procesrisico en mogelijke financiële gevolgen van het procederen, dient de opdrachtgever minstgenomen kort voor dat hij overgaat tot daadwerkelijk dagvaarden, van zijn opdrachtgever daaromtrent ondubbelzinnig duidelijkheid te verkrijgen. Anders dan de enkele stelling van (verweerder) dat zulks ook is geschied, terwijl hij daarvan geen nader bewijs heeft bijgebracht, is de kantonrechter niet gebleken van een dergelijke -nadere of herhaalde- procesopdracht. De omstandigheden dat de procesdossiers niet in handen van (klagers advocaat) zijn gesteld en (verweerder) evenmin zijn kosten aan (klager) in rekening heeft gebracht, wijzen evenmin in de richting van een - nadere of herhaalde - procesopdracht. Dat (klager) volgens zeggen van (verweerder) niet geïnteresseerd was in de procedure maar slechts in de uitkomst, maakt het voorgaande niet anders. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter voorshands bewezen dat (klager) geen opdracht tot (voort)procederen aan (verweerder) heeft verstrekt.”
2.10 Verweerder is vervolgens bij vonnis van de kantonrechter van 10 april 2013 veroordeeld om aan klager te betalen € 10.742,34, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, met veroordeling van verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.584,64, vermeerderd met de wettelijke rente. De kantonrechter overwoog onder meer het volgende:
“Nu ( verweerder) geen tegenbewijs heeft geleverd, heeft hij het voorshands bewezen geachte feit dat (verweerder) geen opdracht tot (voort)procederen heeft gekregen van (klager), niet voldoende ontkracht. Daarom moet er in rechte van worden uitgegaan dat de stelling van (klager) dat hij geen opdracht aan (verweerder) heeft gegeven voor hem te procederen, voldoende is komen vast te staan. Zonder deugdelijke opdracht dient een advocaat zich te onthouden van het in rechte optreden namens een derde, i.c. (….). (……….). Door zonder opdracht van (klager) voort te procederen en de daaruit voortvloeiende proceskostenveroordelingen voor rekening van (klager) te laten brengen, heeft (verweerder) onrechtmatig gehandeld.”
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder :
1. op naam van klager maar zonder - althans met gebruikmaking van een uit 2002 daterende - opdracht van klager, tussen 2008 en 2011 procedures in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie heeft gevoerd, die op voorhand kansloos waren en waarin klager is veroordeeld in de proceskosten;
2. klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid om voor die procedures een toevoeging aan te vragen;
3. ondanks verzoek de dossiers niet aan de (opvolgend) raadsman van klager afgegeven;
4. in strijd met zijn beroepsgeheim aan derden mededelingen over de zaken van klager heeft gedaan.
Klager heeft het volgende ter toelichting naar voren gebracht:
3.2 Op het moment dat verweerder de dagvaarding namens klager liet betekenen, was de vordering van klager verjaard. Verweerder had voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding geen stuitingshandeling verricht. Het was derhalve vanaf het begin een kansloze procedure. Klager is veroordeeld in de kosten van de procedure Verweerder heeft klager niet op de hoogte gesteld van het vonnis van de rechtbank d.d. 17 december 2008.
3.3 Verweerder is zonder klager daarin te kennen in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof en in cassatie bij de Hoge Raad. Ook deze procedures waren kansloos. Klager werd in beide procedures in de proceskosten veroordeeld.
3.4 Klager is op 19 september 2011 bekend geraakt met de gevoerde procedures, omdat de deurwaarder namens de Belastingdienst het vonnis en de arresten aan hem betekende tot verhaal van de door klager verschuldigde proceskosten.
3.5 Klager heeft verweerder voor het laatst gesproken in 2002, terwijl de procedures zijn gestart in 2008. Verweerder heeft gehandeld buiten de door klager in 2002 aan verweerder verleende volmacht. De vordering was in 2008 reeds verjaard en verweerder heeft klager niet op de hoogte gebracht van welke procedure dan ook.
3.6 Verweerder heeft klager nimmer enige declaratie of urenspecificatie toegezonden.
4 VERWEER
4.1 Klager heeft op 18 februari 2002 vanuit Z een volmacht gegeven om het in beslag genomen geldbedrag terug te vorderen. Verweerder heeft conform de volmacht van klager en in opdracht van de in de volmacht vermelde heer X in drie instanties geprocedeerd. De zaak was niet kansloos. Klager was bekend met mogelijke verjaring. Desondanks heeft klager tijdens een gesprek in de D te E in 2007 aangegeven dat hij tot in de hoogste instantie wilde procederen. Klager is direct en indirect van alle ontwikkelingen op de hoogte gehouden.
4.2 Klager wist dat hij verweerder kon benaderen, maar hij toonde geen belangstelling voor de processtukken. Een eventuele teruggave van de belastinggelden zou toekomen aan derden, waardoor klager geen interesse meer had in de procedures. De heer X was wel geïnteresseerd in de zaak, aangezien hij een vordering op klager had. Verweerder heeft gehandeld in opdracht van klager en de heer X. Verweerder heeft niet, zoals klager stelt, uit eigen belang gehandeld.
4.3 Verweerder heeft tussen 18 februari 2002 en 16 april 2008 nog contact gehad met klager. Klager heeft de volmacht nimmer herroepen. Klager heeft zelfs meerdere volmachten verstrekt.
4.4 Klager kwam niet in aanmerking voor een toevoeging. Klager beschikte over een te groot vermogen. Klager heeft in aanwezigheid van derden een bedrag (commissie) genoemd voor het vrij krijgen van de rekeningen.
4.5 Niet verweerder, maar klager heeft derden geïnformeerd over de inhoud van het dossier.
5 BEOORDELING
Klager is zonder meer te beschouwen als de cliënt van verweerder, in de woorden van art. 46 Advocatenwet: klager was degene wiens belangen verweerder behartigde of behoorde te behartigen. De rechtszaken gingen immers over geld (een vordering) van klager en werden op zijn naam gevoerd. Dit betekent dat verweerder tuchtrechtelijk ten volle verantwoordelijk is voor hetgeen hij in naam van klager heeft gedaan en jegens hem heeft nagelaten.
Ad klachtonderdeel 1.
5.1 Verweerder beroept zich op een door klager op 18 februari 2002 aan hem verleende volmacht. De raad stelt vast dat de volmacht is verleend ter zake de terugvordering van in beslag genomen zaken (geld), terwijl verweerder medio 2008 een vordering op grond van onrechtmatige daad heeft ingesteld. Verweerder kon, zonder zich nader met klager te verstaan - en dat hij dit heeft gedaan is niet komen vast te staan - niet aannemen dat de volmacht waarop hij zich beroept zich uitstrekte tot het voeren van (een) procedure(s) tegen de Belastingdienst met als grondslag onrechtmatige daad.
5.2 Wat ook de reikwijdte van de volmacht uit 2002 moge zijn, van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht dat hij na het verstrijken van een periode van ruim 6 jaar nadat deze is verleend, zich opnieuw met zijn cliënt verstaat, en zeker stelt dat de volmacht nog van kracht is.
5.3 Gelet op de aan een procedure verbonden risico’s in de zin van mogelijke financiële gevolgen, dient een advocaat zich voordat hij overgaat tot het doen uitbrengen van een dagvaarding ervan te vergewissen dat zijn opdrachtgever de betreffende procedure (nog) wenst te voeren, en na te gaan of deze zich kan verenigen met de inhoud van de dagvaarding. Gebruikelijkerwijs gebeurt dat door het toezenden van een concept aan de cliënt. Vast staat dat verweerder dit niet heeft gedaan, en niet is gebleken dat verweerder zich anderszins heeft verzekerd van de instemming van klager, terwijl klager de aan de procedure verbonden risico’s liep nu deze op zijn naam werd gevoerd. In dit verband mag van een advocaat worden verwacht dat hij zijn cliënt schriftelijk informeert over de aan het voeren van de procedure verbonden risico’s Ook daarvan blijkt uit het dossier en de daarop door partijen gegeven toelichtingen niet.
5.4 Anders dan uit de enkele - door klager betwiste - stelling van verweerder dat klager hem tijdens een gesprek in 2007 in de D te E opdracht heeft gegeven te procederen tot in de hoogste instantie, is de raad niet gebleken van enige - nadere of herhaalde – procesopdracht, en verweerder heeft van het bestaan daarvan geen bewijs aangeboden.
5.5 Het valt een advocaat tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen dat hij 6 jaar na verlening van een volmacht, zonder tussentijds contact met zijn cliënt, procedures start en zijn cliënt ook van het verloop daarvan in het geheel niet op de hoogte te houdt.
Dat, zoals verweerder stelt, klager niet geïnteresseerd zou zijn geweest in de procedure, maakt dit - indien al juist - niet anders. Een advocaat dient steeds vooraf met zijn cliënt te overleggen over de inhoud van de processtukken – waaronder niet slechts de dagvaarding maar ook verdere conclusies, van de cliënt zelf en van de wederpartij -, zich ervan te vergewissen dat de cliënt met eigen conclusies instemt, en bij gebreke van instemming (nader) overleg te voeren. Op zijn minst dient de advocaat de cliënt te informeren over beslissingen van de rechter en dient hij op basis daarvan in overleg met de cliënt het (verdere) procesbeleid te bepalen waaronder het al dan niet aanwenden van rechtsmiddelen tegen die beslissingen.
5.6 Van een advocaat mag bovendien worden verwacht dat hij zijn cliënt behoedt voor het voeren van kansloze procedures. Verweerder had klager erop behoren te wijzen dat een vordering op grond van onrechtmatige daad na een periode van vijf jaar verjaart. Nu, naar verweerder uit het dossier had kunnen begrijpen, de kans aanzienlijk was dat rechtbank zou oordelen – zoals zij bij vonnis van 17 december 2008 heeft gedaan – dat de verjaringstermijn aanving in februari 2002 en bij gebreke van een stuitingshandeling op de datum van dagvaarding was voltooid, had verweerder klager op dit risico behoren te wijzen. Dit geldt in nog sterkere mate voor het instellen van het hoger beroep bij het gerechtshof en de cassatie bij de Hoge Raad. Verweerder had behoren in te zien dat het instellen van beroep en cassatie een geringe kans van slagen had, althans met klager moeten overleggen over het niettegenstaande die geringe kansen aanwenden van die rechtsmiddelen, en had klager moeten wijzen op de daaraan verbonden (kosten)risico’s. Door onder voormelde omstandigheden, zonder (nader) overleg met en instemming van klager, op grond van een – daartoe niet strekkende - volmacht uit 2002 namens klager in drie instanties procedures te voeren, waarbij klager tot drie maal toe als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld, heeft verweerder zich in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen.
5.6 De raad zal het eerste onderdeel van de klacht op grond van het bovenstaande gegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel 2.
5.7 Zoals hierboven door de raad overwogen, valt het verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij zonder nadere opdracht en zonder overleg met klager in drie instanties heeft geprocedeerd. Hieruit vloeit voort dat verweerder evenmin overleg heeft gevoerd over de vraag of klager al dan niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Nu de raad ten aanzien van klachtonderdeel 1 tot gegrondheid heeft geconcludeerd, behoeft klachtonderdeel 2 geen aparte beoordeling meer.
Ad klachtonderdeel 3.
5.8 Niet is komen vast dat te staan dat in het kader van de overname van een lopende zaak om overdracht van een dossier is gevraagd. Klachtonderdeel 3 zal daarom als ongegrond worden afgewezen.
Ad klachtonderdeel 4.
5.9 Vast staat dat verweerder informatie heeft verstrekt aan de heer X. Dit vloeit voort uit de – onjuiste - veronderstelling dat de heer X in dezen als gevolmachtigde van klager optrad. Dat verweerder in zoverre onjuist heeft gehandeld, is reeds bij de beoordeling van klachtonderdeel 1 aan de orde gekomen. Dat verweerder anderen dan de heer X heeft geïnformeerd over de zaak van klager is niet komen vast te staan, zodat klachtonderdeel 4 niet gegrond kan worden geoordeeld.
6. MAATREGEL
6.1 De ernst van het verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen handelen, gevoegd bij de omvang van de voor klager hieraan verbonden nadelige (financiële) gevolgen en gevoegd bij het (zoals ter zitting nader is gebleken) volstrekt ontbreken van inzicht bij verweerder over de ontoelaatbaarheid van zijn handelen, die bij de raad de vrees voor herhaling heeft doen postvatten, rechtvaardigt reeds de zwaarste maatregel.
6.2 De onderhavige klacht staat daarnaast niet op zichzelf. Er is een andere klacht van klager (bij de raad bekend onder nummer ZWB 66-2013), alsmede een klacht van een andere klaagster (bij de raad bekend onder nummer ZWB 57-2013), welke klachten in de vandaag genomen beslissingen eveneens gegrond worden verklaard, en waarin de ernst van het verweerder tuchtrechtelijk verweten handelen, gevoegd bij de omvang van de voor die klagers daaraan verbonden nadelige gevolgen, eveneens de zwaarste maatregel rechtvaardigt.
6.3 Verweerder heeft het vertouwen dat de samenleving in de kwaliteit en integriteit van de advocatuur in het algemeen behoort te kunnen stellen, en het vertrouwen dat zijn cliënten en wederpartijen in zijn beroepsuitoefening behoren te kunnen stellen, in ernstige mate geschaad. Verweerder heeft geen inzicht getoond in zijn fouten. Dat is des te ernstiger gelet op verweerders eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, waaronder meerdere schorsingen in de uitoefening van de praktijk en zelfs een schrapping van het tableau. Kennelijk heeft verweerder daarvan niet geleerd, en hij heeft ook thans niet aannemelijk gemaakt dat enige verbetering is te verwachten.
6.4 Op grond van de ernst van de, reeds in deze zaak en zeker in voormelde drie zaken gezamenlijk aan verweerder verweten gedragingen, komt de raad tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder nog langer de praktijk als advocaat uitoefent. Cliënten en wederpartijen moeten daartegen worden beschermd. De raad zal aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opleggen. Naar het oordeel van de raad vordert het door art. 46 Advocatenwet beschermde maatschappelijk belang dat de deken het enkele feit van de schrapping van het tableau van verweerder openbaar maakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze schrapping onherroepelijk is geworden.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klachtonderdeel 1 gegrond
laat klachtonderdeel 2 buiten behandeling;
verklaart de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond;
legt aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
beveelt dat het enkele feit van deze schrapping van het tableau van verweerder nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden door de deken openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze.
Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. E.P.C.M. Teeuwen,
A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2013 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2013
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB
de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl