Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:207

Zaaknummer

R.4203/13.110

Inhoudsindicatie

Klachten over de wijze waarop verweerder is omgegaan met de communicatie betreffende aanhouding en intrekking van een tegen klager ingediend faillissementsrekest en over de betekening van een tegen klager gewezen vonnis, gevolgd door beslaglegging. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 27 mei 2013, door de raad ontvangen op 29 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij brief van 7 augustus 2013 met bijlagen heeft klager een pleitnota ingediend.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 2005 heeft verweerder de belangen behartigd van R B.V. in verband met een vordering van deze vennootschap op klager en diens echtgenote uit hoofde van een kredietovereenkomst.

2.3 Bij dagvaarding van 6 december 2005 heeft verweerder klager en zijn echtgenote gedagvaard.

2.4 Bij vonnis van 8 februari 2006 heeft de Rechtbank Zutphen de vordering bij verstek toegewezen en klager veroordeeld om een bedrag van € 22.784,36 te betalen, vermeerderd met de proceskosten.

2.5 Op 8 augustus 2006 heeft verweerder executiemaatregelen genomen bestaande uit het leggen van executoriaal beslag onder het UWV.

2.6 De vordering van R B.V. is op of omstreeks 2008 overgegaan op S B.V.

2.7 Op 2 mei 2011 heeft verweerder namens S B.V. een faillissementsrekest tegen klager ingediend bij de Rechtbank Zutphen.

2.8 Bij e-mail van 16 mei 2011 heeft een medewerker van verweerder klager in de gelegenheid gesteld een betalingsregeling te treffen.

2.9 De behandeling van het faillissementsverzoek, die aanvankelijk was bepaald op 31 mei 2011, is op verzoek van verweerder aangehouden tot 28 juni 2011. Verweerder heeft in verband met laatstgenoemde zitting wederom een aanhouding verzocht, waarna de behandeling is aangehouden tot 26 juli 2011. Op 18 juli 2011 heeft verweerder het faillissementsverzoek ingetrokken.

2.10 Op 26 juli 2011 heeft de rechtbank een tegen klagers echtgenote ingediend faillissementsverzoek afgewezen.

2.11 Op 23 september 2011 heeft verweerder ten verzoeke van S B.V. executoriaal beslag ten laste van klager doen leggen onder ABN AMRO Bank.

2.12 Verweerder is per 31 december 2012 uitgeschreven als advocaat.

2.13 Bij brief van 31 januari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder

a. dat hij ten onrechte een vonnis van de Rechtbank Zutphen heeft verkregen en in handen van de deurwaarder heeft gesteld;

b. dat hij tot driemaal toe, zonder bericht van afwezigheid, niet is verschenen ter zitting van de rechtbank waar een faillissementsrekest zou worden behandeld;

c. dat hij opdracht heeft gegeven aan de deurwaarder om executoriaal beslag te leggen onder de ABN AMRO Bank.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt. 

Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden. Ook dient hij gebleken onwaarheden recht te zetten. Voorts dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Uit het dossier blijkt dat verweerder klager op 6 december 2005 heeft gedagvaard voor de rechtbank, alsmede dat de rechtbank de vordering bij vonnis van 8 februari 2006 bij verstek heeft toegewezen. Verweerder heeft vervolgens het vonnis in handen van de deurwaarder gesteld met de opdracht tot executie daarvan. 

Verweerder heeft gehandeld in opdracht van zijn cliënte en ter behartiging van de belangen van zijn cliënte.

5.3 Niet valt in te zien dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden noch dat hij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad.

5.4 Klachtonderdeel a is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5 Verweerder heeft, onder verwijzing naar het dossier, aangevoerd dat hij klager over het eerste aanhoudingsverzoek per brief heeft geïnformeerd. Voorts dat hij klager over het tweede aanhoudingsverzoek getracht heeft telefonisch te informeren. Na het derde aanhoudingsverzoek is klager over de intrekking van de faillissementsaanvraag geïnformeerd, aldus verweerder. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat het tot de standaard handelingen van de medewerkers op zijn kantoor behoort om de debiteur te informeren over aanhouding dan wel intrekking van een faillissementsrekest.

5.6 Overwogen wordt dat het niet, althans niet zonder meer, tot de verplichtingen van een advocaat behoort om de wederpartij schriftelijk te informeren over aanhouding of intrekking van een faillissementsrekest.  

Gelet op het gevoerde verweer kan de raad niet vaststellen dat verweerder in de informatievoorziening aan klager verwijtbaar is tekort geschoten. Klager en verweerder nemen tegengestelde standpunten in over de vraag of en zo ja op welke wijze verweerder klager over de aanhoudingen respectievelijk de intrekking heeft geïnformeerd.

5.7 Klachtonderdeel b is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.8 Uit de stellingen van partijen blijkt dat klager in 2011 de vordering van de cliënte van verweerder niet dan wel niet geheel had voldaan.  

De vraag of de cessie van de vordering aan klager was meegedeeld staat niet ter beoordeling van de raad, evenmin als de vraag of de vordering door R B.V. eerder was afgeboekt. 

In de gegeven omstandigheden kan verweerder niet verweten worden dat hij de deurwaarder opdracht heeft gegeven om ten laste van klager executoriaal derdenbeslag te leggen, daar verweerder handelde in opdracht en ter behartiging van de belangen van zijn cliënte.

5.9 Klachtonderdeel c is ongegrond.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, H.E. Meerman en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2013.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

 

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl