Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4034

Zaaknummer

12-286H

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij heeft nagelaten om voor klaagster een procedure tot schadevergoeding aanhangig te maken. Verweerder wordt maatregel van berisping opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van 12 maart 2013

in de zaak 12-286H

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 september 2012, door de raad ontvangen op 25 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld door haar schoonmoeder, mevrouw X. Verweerder is eveneens verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 18;

- een brief van klaagster van 21 december 2012 met bijlagen;

- een brief van verweerder van 4 januari 2013 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een huurgeschil. Op 31 januari 2008 heeft het gerechtshof Amsterdam arrest gewezen. Het arrest is bij brief van 7 maart 2008 door verweerder aan klaagster toegezonden.

2.3 Uit voornoemd arrest blijkt dat het hof de door verweerder ingestelde tegenvordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft in zijn brief van 7 maart 2008 klaagster hierover onder andere meegedeeld:

“(…) Op grond van het bovenstaande zal ik thans overgaan tot het opstellen van de dagvaarding voor de kantonrechter te Haarlem inzake uw tegenvordering. Voor het indienen van die dagvaarding zal ik een concept toezenden, zodat u dan nog eventuele opmerkingen kunt plaatsen.”

2.4 Op 16 augustus 2008 heeft klaagster een e-mail gestuurd met de volgende tekst:

“(…) Hier nogmaals het adres van mevrouw B. (…) en “Hoop spoedig iets van u te vernemen.”

2.5 Verweerder heeft klaagster bij brief van 22 augustus 2008 een telefonische mededeling aan de schoonmoeder van klaagster bevestigd en klaagster meegedeeld dat er zijns inziens sprake is van irritatie en van een geschonden vertrouwen, zodat het beter zou zijn als klaagster een andere advocaat zou inschakelen, aldus verweerder. 

2.6 Bij brief van 18 augustus 2009 heeft klaagster verweerder gevraagd of er al iets meer bekend is over wanneer hij de dagvaarding inzake de tegenvordering kan gaan indienen.

2.7 Op 25 september 2009 heeft verweerder klaagster de concept dagvaarding toegezonden met het verzoek hem te berichten of zij zich met de inhoud ervan kon verenigen. Tevens heeft verweerder verzocht om toezending van de exacte berekening van de vordering met de bewijsstukken van de huurbetalingen.

2.8 Klaagster heeft de door verweerder verzochte berekening bij brief van 28 september 2009 toegezonden en meegedeeld dat verweerder de bewijsstukken van de huurbetalingen reeds in zijn bezit had. Bij brief van 25 oktober 2009 heeft klaagster nog nadere informatie aan verweerder gezonden.

2.9 Op 1 november 2010 heeft verweerder aan klaagster de gewijzigde dagvaarding toegezonden en haar meegedeeld:

(…) “Gaarne verneem ik van u of u akkoord kunt gaan met de inhoud van die dagvaarding, waarna ik deze kan opsturen en kan laten betekenen aan B.”

2.10 Op 2 november 2010 heeft klaagster per e-mail nog door verweerder in zijn brief van 1 november 2010 verzochte informatie van haarzelf en haar wederpartij aan hem doorgegeven

2.11 Bij brief van 4 oktober 2010 heeft klaagster verweerder meegedeeld:

“(…) Aangezien de laatste rechtszaak (nu bijna alweer 3 jaar geleden) ons in het gelijk heeft gesteld, zijn wij van mening dat deze zaak tot afwikkeling dient te komen. Ik zou graag vriendelijk willen verzoeken om ons voor 1 november 2010 op de hoogte te stellen wanneer deze zaak voor de rechter komt.”

2.12 Op 28 november 2010 heeft klaagster verweerder onder andere geschreven:

(…) “ Even voor de goede orde. Wij zijn het volledig eens met de door u opgestelde dagvaarding. Graag vernemen wij binnen 2 weken de datum waarop de zitting zal plaatsvinden.”

2.13 Verweerder heeft de wederpartij van klaagster een sommatie gestuurd naar aanleiding waarvan haar advocaat bij brief van 10 februari 2011 heeft verzocht om een specificatie van de vordering. Verweerder heeft de verzochte specificatie op 24 februari 2011 aan de advocaat van de wederpartij van klaagster toegezonden.

2.14 Klaagster heeft verweerder bij brief van 5 mei 2011 meegedeeld dat zij na voornoemde brief van 24 februari 2011 niet meer van verweerder heeft vernomen en heeft geïnformeerd naar de stand van zaken. Verweerder heeft op 13 mei 2011 hierop geantwoord dat de advocaat van de wederpartij van klaagster nog niet heeft gereageerd en meegedeeld:

“We geven hem nog 2 weken en dan sturen we de dagvaarding naar de deurwaarder.”

2.15 Klaagster heeft verweerder op 3 juli 2011 als volgt aangeschreven:

(…) “U gaf hem nog 2 weken de tijd, om dan de dagvaarding naar de deurwaarder te sturen. Inmiddels zijn wij 7 weken verder en graag vernemen wij van U de datum waarop de rechtszitting zal plaats vinden.”

Verweerder heeft op 11 juli 2011 als volgt geantwoord:

(…) “De dagvaarding wordt nog nagekeken, voordat hij naar de deurwaarder gaat.”

2.16 Verweerder is niet overgegaan tot het uitbrengen van de dagvaarding.

2.17 Bij brief van 1 januari 2012 met bijlage heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft nagelaten om, gerekend vanaf de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 31 januari 2008, voor klaagster een procedure tot schadevergoeding aanhangig te maken.

 

 

4 HET VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een bekende woon- en verblijfplaats van de wederpartij van klaagster als ook de onbekendheid met het verweer tegen de vordering van klaagster het daadwerkelijk aanhangig maken van de procedure in de weg stonden. Voorts zijn er volgens verweerder sinds 2008 irritaties met klaagster gerezen en heeft het gemis aan vertrouwen geleid tot het moeizame verloop van de behandeling van de zaak.

5 BEOORDELING

5.1 Uit het hierboven onder "Feiten" weergegeven verloop van de gebeurtenissen volgt naar het oordeel van de raad dat verweerder sinds maart 2008 volstrekt onvoldoende activiteiten heeft ontwikkeld en onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Vaststaat dat klaagster bij verweerder herhaaldelijk heeft aangedrongen op spoedige opstelling en uitbrenging van de dagvaarding en dat verweerder herhaaldelijk heeft toegezegd deze te zullen uitbrengen. De door verweerder voor het tijdsverloop aangegeven redenen snijden naar het oordeel van de raad geen hout. Noch het ontbreken van een bekende woon- of verblijfplaats van de wederpartij van klaagster, noch bekendheid met het (eventuele) verweer van de wederpartij van klaagster stonden het daadwerkelijk aanhangig maken van de procedure in de weg.  Blijkens de brief van verweerder aan klaagster van 24 februari 2011 blijkt bovendien dat de wederpartij van klaagster voor een procedure woonplaats had gekozen op het kantoor van haar advocaat.

5.2 Ook de overige door verweerder aangevoerde argumenten, zoals de tussen hem en klaagster ontstane irritaties en het gebrek aan vertrouwen, vormen geen rechtvaardiging voor het tijdsverloop. Het staat een advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Feit is dat verweerder zijn opdracht niet heeft neergelegd, hetgeen gelet op de genoemde feiten en omstandigheden tot het oordeel leidt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster. 

 

 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

- de klacht gegrond;

- legt verweerder de maatregel op van berisping

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, A.S. Kamphuis, J.H.P. Smeets, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Haarlem     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl