Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-07-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:25
Zaaknummer
OB 1 - 2013
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder klager heeft geadviseerd af te zien van hoger beroep. Nu verweerder heeft nagelaten zijn advies schriftelijk te bevestigen, komt het geschil hierover voor risico van verweerder. Nu klager steeds heeft gezegd dat hij geen pensioenvoorziening had, is het begrijpelijk dat hierover geen bepaling in het echtscheidingsconvenant is opgenomen.
Inhoudsindicatie
Klacht ged. gegrond; enkele waarschuwing
Uitspraak
Beslissing van 1 juli 2013
in de zaak OB 1 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
A.
klager
tegen:
B.
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 4 januari 2013 met kenmerk 201201129K, door de raad ontvangen op 7 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 4 januari 2013, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidings- en een alimentatieprocedure. De rechtbank heeft bij beschikking dd. 15 december 2008 bepaald dat klager vanaf de datum van de ontbinding van het huwelijk -28 december 2008- voor de opvoeding en verzorging van de vier kinderen van partijen een bedrag moest betalen van € 300,- per maand per kind.
2.2. Verweerder heeft voorts namens klager een procedure aanhangig gemaakt en betaling van door klager teveel betaalde alimentatie ad € 20.449,23 teruggevorderd. De rechtbank heeft bij eindvonnis dd. 25 april 2012 de ex-echtgenote van klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.223,44.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder de belangen van klager in een echtscheidings- en alimentatieprocedure niet goed of onvoldoende heeft behartigd doordat hij heeft nagelaten door klager reeds betaalde alimentatie onder de aandacht van de rechtbank te brengen;
2. verweerder heeft nagelaten klager te adviseren hoger beroep in te stellen tegen de voor klager ongunstige uitspraak van de rechtbank;
3. verweerder heeft nagelaten een regeling met betrekking tot de pensioenvoorziening te treffen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de dagvaarding besproken met klager en naar aanleiding daarvan tot driemaal toe aangepast. Het door de rechtbank gewezen tussenvonnis dd. 14 december 2011 heeft verweerder op ieder onderdeel uitgebreid met klager besproken. De rechtbank stelde dat er sprake was geweest van onregelmatige betaling van de alimentatie, waardoor de vrouw het LBIO had ingeschakeld. Betalingen –zonder vermelding- op de gemeenschappelijke rekening in de periode waarin partijen nog samenwoonden werden door de rechtbank niet als alimentatie aangemerkt evenals de betalingen die rechtstreeks aan de kinderen dan wel aan derden waren voldaan. Verder was er sprake van een hoog bedrag aan incasso- en beslagkosten.
4.2 Na verrekening van een aantal posten kwam de rechtbank tot de conclusie dat klager een bedrag ad € 2.233,44 teveel had betaald. De rechtbank diende nog op een onderdeel te beslissen; de vakantie in juli 2008. Ter zake is een enquête gehouden, waarna ook dit onderdeel door de rechtbank werd afgewezen en het eindvonnis gelijk bleef aan het tussenvonnis.
4.3 De rechtbank heeft bij het eindvonnis dd. 25 april 2012 de ex-echtgenote van klager veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 2.233,44 aan klager. Verweerder heeft het eindvonnis niet met klager besproken en direct na ontvangst doorgestuurd. Verweerder heeft klager gelet op de motivering door de rechtbank en de hoge kosten van een hoger beroepsprocedure afgeraden hoger beroep in te stellen. Klager heeft niet meer gereageerd. Pas geruime tijd na het verstrijken van de appeltermijn kwam klager met de vraag of hij nog hoger beroep kon instellen.
4.4 Klager had steeds tegen verweerder gezegd dat hij geen pensioenvoorziening had, ook in een door de vrouw ter zake aanhangig gemaakt kort geding. Verweerder kon hierover derhalve niets opnemen in de door partijen tevoren getroffen regeling. Later bleek dat klager via een der BV’s toch een pensioenvoorziening had, die hij alsnog met zijn ex-echtgenote heeft moeten delen.
5 BEOORDELING
5.1 Uit het vonnis van de rechtbank dd. 14 december 2011 blijkt dat de rechtbank per onderdeel heeft overwogen welke van de door klager opgevoerde betalingen dienden te gelden als voldoening aan de aan hem bij beschikking opgelegde alimentatieverplichting (overwegingen 4.2 t/m 4.16). Ten aanzien van de door klager aangevoerde betalingen in de vakantieperiode in juli 2008 heeft de rechtbank nog een bewijsopdracht aan klager verstrekt. De rechtbank heeft bij vonnis dd. 25 april 2012 geoordeeld dat klager niet is geslaagd in dit bewijs, waarna het tussenvonnis ongewijzigd is gebleven. Klachtonderdeel 1 mist derhalve feitelijke grondslag en zal op grond daarvan door de raad als ongegrond worden afgewezen.
5.2 Klager stelt dat verweerder hem niet heeft geïnformeerd over de appeltermijn van drie maanden en dat deze zonder zijn instemming ongebruikt is verstreken. Verweerder stelt hiertegenover dat hij na het tussenvonnis uitgebreid met klager te te hebben besproken dat het instellen van hoger beroep niet haalbaar was en dat het eindvonnis hierin geen verandering had gebracht, aangezien hierin door de rechtbank enkel was vastgesteld dat klager niet was geslaagd in het leveren van bewijs, zoals aan hem was opgedragen.
5.3 De raad stelt voorop dat een advocaat, ter voorkoming van misverstanden, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk dient vast te leggen. Vast staat dat verweerder het eindvonnis van de rechtbank aan klager heeft verzonden en dat dit door klager is ontvangen. Door verweerder is echter geen begeleidende brief overgelegd, waaruit blijkt dat hij klager heeft geadviseerd om af te zien van hoger beroep en waarbij hij klager heeft gewezen op de appeltermijn van drie maanden. Nu verweerder heeft nagelaten zijn advies schriftelijk te bevestigen, komt het geschil hierover voor risico van verweerder, en moet het ervoor worden gehouden dat verweerder de mogelijkheid van hoger beroep niet, althans onvoldoende met klager heeft besproken en klager niet heeft gewezen op de appeltermijn van drie maanden. Hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken.
5.4 Vast staat dat klager aan verweerder heeft medegedeeld dat hij geen pensioenvoorziening had. Klager heeft ook ter zitting van de raad bevestigd dat hij geen pensioen had. Hiervan uitgaande is het begrijpelijk dat verweerder in het convenant tussen klager en zijn ex-echtgenote ter zake geen regeling had opgenomen. Het valt verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten dat nadien is gebleken dat er toch sprake was van een pensioenvoorziening, die klager alsnog met zijn ex-echtgenote heeft moeten verdelen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de onderdelen 1 en 3 van de klacht ongegrond;
verklaart onderdeel 2 van de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, P.J.W.M.Theunissen, L.W.M. Caudri en A.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2013.
Deze beslissing is in afschrift op 2 juli 2013
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:
- klager
- de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl