Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3967

Zaaknummer

13-25

Inhoudsindicatie

Als niet al moet worden geconcludeerd, dat klager voorafgaande aan het bezoek van de deken aan het kantoor van klager van de tijdens dat bezoek te bespreken punten op de hoogte was, blijkt in ieder geval niet dat klager zich tijdens dat bezoek door de agendapunten zodanig overvallen voelde dat hij niet bij machte was daarop adequaat te reageren (nog afgezien dat er altijd mogelijkheid zou zijn geweest om zaken later recht te zetten en/of aan te vullen).

Inhoudsindicatie

Van een advocaat mag verwacht worden dat hij – ook als hij al vele jaren de praktijk uitoefent – zijn medewerking verleend aan een door de deken ingesteld onderzoek en daaraan loyaal meewerkt. Een advocaat is verplicht desgevraagd alle inlichtingen aanstonds te verstrekken zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen in welk situatie overleg met de deken noodzakelijk is. Van een dergelijk overleg is de voorzitter niet gebleken. Dat de uit dit onderzoek voortvloeiende vragen bij een ervaren advocaat als klager, die gewend is zelfstandig te werken, niet altijd groot enthousiasme kan opwekken, hetgeen de voorzitter op zichzelf begrijpelijk acht, maakt dit niet anders. Het is een algemeen belang dat de deken bij zijn controle taak op een behoorlijke beroepsuitoefening ongehinderd zijn werk kan doen. Door klager is niet aannemelijk gemaakt dat de deken daarbij enige grens heeft overschreden.

Uitspraak

Beslissing van 11 februari 2013

in de zaak 13-25

naar aanleiding van de klacht van:

mr. X,

voormalig advocaat,

klager

tegen:

mr. P.M. Wilmink,

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in (thans) Oost-Nederland

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederlandvan 17 januari 2013 met kenmerk Rvt 1112-9480, door de raad ontvangen op 18 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder was ten tijde van de indiening van de klacht deken in (destijds) het arrondissement Arnhem. Klager was toen advocaat in dat arrondissement. Naar aanleiding van een door klager ingevulde entreetoets, die noodzakelijk was ingevolge de per 1 januari 2012 gewijzigde samenstelling van klagers kantoor, heeft verweerder klager een aantal vragen gesteld. Naar aanleiding van verschillende berichten, waaronder een bericht van de landelijke Orde van Advocaten heeft verweerder een bezoek aan het kantoor van klager gebracht. Naar aanleiding van een korte inzage in de lopende bankrekening van de Stichting Derdengelden is verweerder een dekenaal onderzoek tegen klager gestart. Klager heeft zich met ingang van 1 oktober 2012 als advocaat laten schrappen.

1.3 Bij brief van 20 augustus 2012 (verzonden op 1 september 2012) met bijlagen heeft klager de onderhavige klacht bij de landelijke deken van de Orde van Advocaten ingediend. In eerste instantie is deze klacht bij voorzittersbeslissing verwezen naar de deken van (destijds) het arrondissement Zutphen.In verband met de destijds ophanden zijnde fusie tussen de Raden van Toezicht in Arnhem en Zutphen was de verwijzing naar het arrondissement Zutphen bij nader inzien niet opportuun. Bij brief van 3 oktober 2012 met bijlagen heeft de Raad van Discipline in (destijds) het arrondissement Arnhem de deken van de Orde van Advocaten van Midden-Nederland verzocht de klacht in behandeling te nemen.

1.4 Na indiening van de klacht heeft de Raad van klager nog een brief van 23 januari 2013 ontvangen, die de griffier van de raad bij brief van 30 januari 2013 heeft beantwoord.

1.5 Klager meent,dat hij - na bijna 40 jaar de advocatenpraktijk te hebben uitgeoefend - door de deken op zijn ziel is getrapt, dat hij door de deken onheus is behandeld en dat de deken op overgetrokken wijze heeft gereageerd. Na te noemen brief van de adjunct-secretaris van 13 juni 2012 heeft klager pas gelezen nadat hij op 25 juni 2012 van vakantie was teruggekeerd. Vervolgens heeft klager een rappel ontvangen maar voordat de daarin gestelde termijn was verstreken is reeds de afspraak voor het dekenbezoek gemaakt. De reden daarvan is klager nog altijd niet duidelijk.

1.6 Bij brief van 18 april 2012 heeft klager van de adjunct-secretaris van de (destijds) Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem een brief ontvangen met de volgende inhoud: “Volgens gegevens die de deken ontving van de Nederlandse Orde van Advocaten bent u met ingang van 1 januari 2012 niet langer werkzaam in maatschapsverband maar als een eenmanskantoor. Een nieuwe juridische entiteit, een nieuw kantoor. Reden voor de Orde om uit te nodigen voor het invullen van de entreetoets.”

1.7 Klager heeft daarop geantwoord dat hij zich afvroeg of hij nu werkelijk de entreetoets moest doen nu hij per 1 januari 2012 een kantoor aan huis had en bezig was met de afbouw van zijn praktijk. Uiteindelijk heeft klager de entreetoets gedaan en bij brief van 13 juni 2012 heeft genoemde adjunct- secretaris naar aanleiding daarvan aan klagereen aantal vragen gesteld met het verzoek daarop binnen 14 dagen te reageren. Bij brief van 5 juli 2012 heeft de adjunct-secretaris klager gerappelleerd en verzocht thans uiterlijk binnen twee weken te reageren.

1.8 Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een kantoorbezoek op 16 juli 2012.  Bij de stukken bevindt zich een e-mail van 4 juli 2012 van een medewerkster van het Ordebureau, waarin de afspraak wordt bevestigd. Tijdens dit telefoongesprek is – aldus verweerder – aangegeven, dat de aanleiding voor het bezoek was gelegen in het niet indienen van de CCV- verklaring, de gerezen vragen naar aanleiding van het ingevulde entreetoets formulier, het niet voldoen van de landelijke en plaatselijke bijdragen en de gerezen vragen ten aanzien van het vestigingsadres, zowel van het kantoor van klager als van de stichting derdengelden van klager.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zijn dekenbezoek en de motivatie voor dit bezoek niet fatsoenlijk aan klager heeft aangekondigd,

b) verweerder klager tijdens het dekenbezoek onheus en onfatsoenlijk heeft bejegend

c) verweerder zonder gronden klager heeft verzocht om toezending van informatie,

d) verweerder klager de verplichting heeft opgelegd om aan de entreetoets mee te doen, terwijl dit voor klager geen verplichting was.

3 VERWEER

3.1 Bij e-mailbericht van 29 juni 2012 heeft het bureau van de landelijke Orde van Advocaten aan verweerder laten weten, dat klager de financiële bijdrage over 2012 niet (volledig) had voldaan en dat één en ander ter incasso aan de deurwaarder was aangeboden. Op 5 juni 2012 had klager ook de plaatselijke Omslag ten bedrage van € 550 nog niet voldaan. In het kader van onder meer zijn taak om proactief toezicht uit te oefenen en aan de hand van dezenieuwe signalen heeft verweerder besloten om zo spoedig mogelijk een bezoek aan het kantoor van verweerder af te leggen.

3.2 Tijdens het kantoorbezoek is onder meer de afwikkeling van derdengelden aan de orde gekomen. De korte inzage tijdens het bezoek in de lopende bankrekening van de stichting beheerderdengelden van klager riep bij verweerder vragen op. Tevens gaf klager tijdens het bezoek aan, dat de overboeking van derdengelden met het plaatsen van één handtekening geschiedde. Dit alles gaf verweerder aanleiding om klager te verzoekenin het kader van dekenaalonderzoek (kopie) bankschriften, dan wel een print- uitdraai van de betreffende bankrekening te verstrekken. Dit heeft klager geweigerd. Daarop heeft verweerder klager voorgesteld zich te beraden onder meer met verwijzing naar gedragsregel 37. Bij brief van 18 juli 2012 heeft verweerder van klager onder meer een aantal kopie-bankschriften en een print-uitdraai van bankmutaties van de rekening stichting beheer derdengelden met toelichting ontvangen. Voor zover gegevens leesbaar waren bevestigden deze de indruk van verweerder, dat nader onderzoek nodig was.

3.3 Verweerder heeft klager laten weten de kwalificaties van klager als “onvolledig en tendentieus” ten aanzien van zijn bezoek aan klager en de verslaglegging van de resultaten daarvan niet te kunnen plaatsen.

3. 4 Met betrekking tot de verschuldigde hoofdelijke en nog niet voldane omslag zijn na het bezoek door klager de nodige bescheiden overgelegd. Vervolgens is gecorrespondeerd over het uitlooprisico voor wat betreft de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de plaatselijke omslag, de noodzakelijkheid van de entreetoets en het onderzoek ten aanzien van de derdengelden rekening.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 Het in artikel 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht ziet op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te borgen. Voor een advocaat die optreedt in de hoedanigheid van deken geldt voorts dat zijn taak in de advocatenwet duidelijk is omschreven en dat de deken beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van de aan hem opgedragen taak.

4.3 Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van dat laatste is de voorzitter in de onderhavige klacht zaak echter niet gebleken. De voorzitter ziet niet in dat de deken bij de uitoefening van zijn taak tekort zou zijn geschoten.

4.4 Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de diverse klachtonderdelen als volgt.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel a.In zijn e-mail van 16 juli 2012 aan de deken maakt klager er melding van, dat het kantoorbezoektelefonisch was aangekondigd en dat de thema’s waren: bijdragen/omslagen, CCV, entreetoets, de zetel van de stichting derdenrekening en de vestiging van de praktijk. Als hieruit niet al moet worden geconcludeerd, dat klager voorafgaande aan de bespreking van deze bespreekpunten op de hoogte was, blijkt uit deze op de dag van het dekenbezoek verzonden e-mail in ieder geval niet dat klager zich door de agendapunten zodanig overvallen voelde dat hij niet bij machte was daarop adequaat te reageren (nog afgezien dat er altijd mogelijkheid zou zijn geweest om zaken later recht te zetten en/of aan te vullen). Het staat dus vast dat klager de bezoekdatum kende en in ieder geval tijdens het dekenbezoek op de hoogte was van de motieven van de deken. De voorzitter heeft geen enkele aanwijzing, dat verweerder ten aanzien van zijn bezoek een tuchtrechtelijk verwijt treft. Klachtonderdeel a is derhalve kennelijk ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij – ook als hij al vele jaren de praktijk uitoefent – zijn medewerking verleend aan een door de deken ingesteld onderzoek en daaraan loyaal meewerkt. Een advocaat is verplicht desgevraagd alle inlichtingen aanstonds te verstrekken zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen in welk situatie overleg met de deken noodzakelijk is. Van een dergelijk overleg is de voorzitter niet gebleken. Dat de uit dit onderzoek voortvloeiende vragen bij een ervaren advocaat als klager, die gewend is zelfstandig te werken, niet altijd groot enthousiasme kan opwekken, hetgeen de voorzitter op zichzelf begrijpelijk acht, maakt dit niet anders. Het is een algemeen belang dat de deken bij zijn controle taak op een behoorlijke beroepsuitoefening ongehinderd zijn werk kan doen. Door klager is niet aannemelijk gemaakt dat de deken daarbij enige grens heeft overschreden. Ook uit het verslag van de deken van het bezoek kan zoiets geenszins worden afgeleid. Klachtonderdeel b. Is derhalve kennelijk ongegrond.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel c. Het is juist dat de verlengde inzendtermijn voor toezending van stukken op het moment dat het dekenbezoek werd gepland nog niet was verstreken, maar zoals verweerder terecht opmerkt had hij alle vrijheid binnen die termijn een bezoek af te leggen als de omstandigheden daarvoor aanleiding gaven. Klachtonderdeel c is derhalve kennelijk ongegrond.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel d.Op grond van de richtlijnen dient een advocaat indien hij in een nieuwe vorm de praktijk gaat uitoefenen een entreetoets te doen. Deze regel geldt ook voor klager. Dat klager dat ook zelf wel in zag blijkt uit het feit dat hij de entreetoets uiteindelijk heeft gedaan. Klachtonderdeel d is feitelijk onjuist en derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerder is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum,als griffier op 11 februari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager en verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten