Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:194

Zaaknummer

13-176A

Inhoudsindicatie

Mr. Y wordt onder meer verweten dat hij in twee krantenartikelen onnodig grievende uitspraken heeft gedaan. De raad neemt tot uitgangspunt de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Mr. Y. diende zich als advocaat te verweren tegen de zware beschuldigingen die tegen zijn cliënt werden geuit en heeft in dat verband eerst in het dagblad De Limburger en later in de Volkskrant een interview gegeven. Gelet op de omstandigheden van het geval is er naar het oordeel van de raad onvoldoende om te spreken van onnodige grievende uitlatingen. De klacht is ongegrond. De klachten van mr. X. en mr. Y over de onheuse uitlatingen over en weer tijdens de kort geding zitting zijn eveneens ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 9 december 2013

in de zaken 13-175A en 13-176A

naar aanleiding van de klacht (13-175A) van:

1. de heer (klager 1)

2. de heer  (klager 2)

3. mevrouw mr. (klaagster)

Advocatenkantoor

klagers

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

alsmede naar aanleiding van de klacht (13-176A) van:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brieven aan de raad van 25 juni 2013, door de raad ontvangen op 27 juni 2013, met kenmerken 1112-673 A en 1112-673 B heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brieven;

- de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijsten.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster in de zaak 13-175A en verweerster in de zaak 13-176A (hierna: mr. X) heeft klagers 1 en 2 bijgestaan in twee tegen de cliënt van verweerder in de zaak 13-175A en klager in de zaak 13-176A (hierna: mr. Y) gestarte klachtprocedures bij het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK (hierna: het Meldpunt). Inzet van de procedure bij het Meldpunt is dat klagers 1 en 2 stellen dat zij in het verleden seksueel zijn misbruikt door de cliënt van mr. Y. Mr. Y heeft in dit verband samen met zijn cliënt een interview gegeven aan het dagblad De Limburger. Daarin heeft mr. Y onder andere, voor zover voor de klacht relevant, het volgende te kennen gegeven:

“[..] Maar ik, de ‘nare’ strafpleiter zeg: ik sluit niet uit dat de klagers drie etterbakken zijn, die op geld uit zijn. Ga lekker iemand anders lopen beschuldigen. [..]

De advocaat: ”Maar goed ook. Negen van de tien klachten gaan over het instituut kerk, dat met grote schaamte zit. En in die klachtenbehandeling zegt de kerk al snel: ‘ als jij het zegt en het wordt niet weersproken of de persoon is al overleden, verzetten we ons niet tegen de klacht. Hier is je schadevergoedinkje’. Maar nu hebben we te maken met een individu, dat het uitdrukkelijk en hartstochtelijk ontkent. Daar is die hele klachtenprocedure niet op ingericht.”

2.3 In een later - in de Volkskrant van 11 december 2012 - gepubliceerd artikel wordt mr. Y als volgt aangehaald:

“De meeste beschuldigden zijn overleden en kunnen zich niet meer verweren, aldus [mr. Y]. Ook de kerk zelf laat veel aanklachten onweersproken. Pastoor [Z] verweerde zich wel tegen ‘de kulverhalen’, aldus zijn advocaat. ‘Eén klager heeft eerlijk gezegd: ik heb gelogen, omdat ik dacht even makkelijk een paar duizend euro schadevergoeding te kunnen verdienen. En de andere twee klachten zijn ongegrond verklaard.’ “

2.4 Ten behoeve van de klachtprocedure bij het Meldpunt heeft mr. Y. in zesvoud een verweerschrift gedateerd 14 mei 2012 bij het Meldpunt ingediend. Mr. Y. heeft niet per gelijke post een afschrift aan mr. X. toegezonden. Mr. X. heeft van het Meldpunt bij brief van 21 mei 2012 een afschrift van het verweerschrift ontvangen.

2.5 Mr. Y. heeft met het oog op de klachtprocedures bij het Meldpunt namens zijn cliënt aan prof. dr. P.J. van Koppen gevraagd een rapportage op te stellen in welk verband mr. Y. mede de klaagschriften en verklaringen van klagers 1 en 2 aan prof. dr. Van Koppen heeft verstrekt. Mr. Y. heeft de rapportage gedateerd 1 juni 2012 integraal bij het Meldpunt ingebracht in de verschillende klachtzaken van klagers 1 en 2. Mr. Y heeft de rapportage in zesvoud bij het Meldpunt ingediend. Mr. Y. heeft niet per gelijke post een afschrift aan mr. X. toegezonden. Mr. X. heeft van het Meldpunt bij brief van 6 juni 2012 een afschrift van de rapportage ontvangen.

2.6 Klagers 1 en 2 hebben een kort geding aangespannen jegens de cliënt van mr. Y. in verband met het integraal in het geding brengen van de rapportage van prof. dr. Van Koppen, omdat hierin privacy gevoelige informatie van klagers 1 en 2 was opgenomen.

2.7 In het kader van het kort geding heeft mr. Y. rechtstreeks contact gehad met een derde eiser, die werd bijgestaan door mr. B. Deze eiser heeft zich teruggetrokken als eiser in het kort geding. Mr. Y. heeft per e-mail van 18 juli 2012 contact gehad met deze eiser in verband met de formulering van een brief waarin eiser de voorzieningenrechter verzoekt hem als eisende partij te royeren.

2.8 Voorafgaand aan het kort geding van 6 augustus 2012 heeft mr. Y. op 3 augustus 2012 een e-mail aan mr. X. gezonden met daarin, voor zover hier relevant, de volgende tekst uit een e-mail van mr. X. aan klager 1:

“[..] Beste [klager 1],

Het rapport van Van Koppen d.d. 1 juni 2012 met kenmerk [cliënt mr. Y] verzoek ik van je computer te deleten. Er staat privacygevoelige informatie in met betrekking tot derden. Ik had het rapport niet mogen doorsturen.

Met vriendelijke groet,

[mr. X]”

2.9 Op 7 augustus 2012 heeft mr. Y een e-mail gezonden aan mr. X. met daarin, voor zover hier relevant, de volgende tekst:

“[..] Ik heb mij verder verbaasd over de gang van zaken gisteren. Tijdens het kort geding hebt u in eerste termijn uitdrukkelijk aangegeven dat u het rapport Van Professor Van Koppen niet had doorgezonden aan uw cliënt. Ik heb u afgelopen vrijdag al onderstaand mailbericht gestuurd, waaruit het tegendeel blijkt. Ik deed dit omdat ik het zou betreuren indien ik ter terechtzitting aandacht zou moeten vragen voor het feit dat een collega bewust onwaarheden zou verkondigen.

Na het citeren ter zitting van onderstaand mailbericht gaven u en uw cliënt aan dat het rapport wel was verstuurd, maar niet door hem gelezen. Dat laatste is, gelet op in mijn bezit zijnde mailcorrespondentie, ook niet conform de waarheid, uw cliënt heeft – logischerwijze – wel degelijk kennis genomen van de inhoud. Ik citeer wederom, dit maal een mail van [klager 1] aan [klager 2]:

[..]

Hallo [klager 2],

Ik heb het hele rapport kunnen lezen, waarin jou naam en van [C] in worden genoemd/weergegeven, dus hoe zit dat met de privacybelangen?????!!!! Het kwaad is al geschied!!!!!

Geeft dat maar door aan [D].

Groet,

[klager 1] [..]”

2.10 De voorzieningenrechter heeft de cliënt van mr. Y. veroordeeld om de rapportage aan te passen. Hieraan is gevolg gegeven door een aangepast rapportage bij het Meldpunt in te dienen.

2.11 Bij brieven van 23 mei 2012 en 3 januari 2013 hebben klagers (waaronder mr. X) zich in de zaak 13-175A bij de deken beklaagd over mr. Y.

2.12 Mr. Y. heeft zich op 21 februari 2013 in de zaak 13-176A bij de deken beklaagd over mr. X.

2.13 Mr. X., heeft zich hierop per brief van 18 maart 2013 bij de deken beklaagd over mr. Y.

3 KLACHTEN

Zaak A (13-175A)

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mr. Y. tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in twee krantenartikelen onnodig grievende uitspraken heeft gedaan over klagers 1 en 2;

b) stukken welke de persoonlijke levenssfeer van klagers 1 en 2 betreffen heeft doorgezonden aan een derde;

c) heeft nagelaten om afschriften van stukken gelijktijdig met de indiening daarvan bij het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK aan klaagster toe te zenden;

d) zich rechtstreeks in verbinding heeft gesteld met de wederpartij c.q. één van de eisende partijen;

e) zich over klaagster op een onheuse wijze heeft uitgelaten.

Zaak B (13-176A)

3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat mr. X. tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij onwaarheden heeft gedebiteerd.

4 BEOORDELING

Zaak A (13-175A)

Klachtonderdeel a)

4.1 In klachtonderdeel a) wordt mr. Y verweten dat hij in twee krantenartikelen onnodig grievende uitspraken heeft gedaan over klagers 1 en 2. Nu dit onderdeel is gericht tegen het optreden van de advocaat van de wederpartij, neemt de raad tot uitgangspunt de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van mr. Y. aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 De raad is van oordeel dat de uitlatingen van mr. Y. niet als onnodig grievend kunnen worden aangemerkt. De raad kan zich goed voorstellen dat klagers 1 en 2 zich gegriefd hebben gevoeld door de uitspraken van mr. Y. Voor de beoordeling van het onnodige karakter van deze uitlatingen moet evenwel naar de omstandigheden van het geval worden gekeken, waarbij de hierboven genoemde maatstaf als uitgangspunt dient te worden genomen. Mr. Y. diende zich als diens advocaat te verweren tegen de zware beschuldigingen die tegen zijn cliënt werden geuit en hij heeft in dat verband eerst in het dagblad De Limburger en later in de Volkskrant een interview gegeven. In het artikel in De Limburger heeft mr. Y. gesteld dat hij niet uitsluit dat de klagers drie etterbakken zijn, die op geld uit zijn. In het artikel in de Volkskrant heeft mr. Y. te kennen gegeven dat zijn cliënt zich wel verweerde tegen ‘de kulverhalen’. Ter zitting heeft mr. Y. gemeld dat hij dit, achteraf bezien, wel wat chiquer had kunnen formuleren. Naar het oordeel van de raad is dit onvoldoende om te spreken van onnodige grievende uitlatingen. Mr. Y. heeft zich met de nodige terughoudendheid gepresenteerd in het krantenartikel door te stellen dat hij niet uitsluit dat klagers etterbakken zijn en doordat zijn woorden ‘de kulverhalen’ tussen aanhalingstekens geplaatst. Bovendien kent de raad belang toe aan de context van de uitlatingen, waarbij immers wordt gewezen op een klager die, kort gezegd, heeft gemeld te hebben gelogen teneinde een schadevergoeding te kunnen binnenhalen. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3 In klachtonderdeel b) wordt mr. Y verweten dat hij stukken welke de persoonlijke levenssfeer van klagers 1 en 2 betreffen heeft doorgezonden aan prof. dr. Van Koppen. De raad zal ook dit klachtonderdeel toetsen aan het onder 4.1 weergegeven uitgangspunt van het Hof van Discipline. De raad is van oordeel dat mr. Y. gelet op de belangenbehartiging van zijn cliënt een redelijk doel had om onder meer de klaagschriften en verklaringen van klagers 1 en 2 aan prof. dr. Van Koppen ter beschikking te stellen. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4 In klachtonderdeel c) wordt mr. Y verweten dat hij heeft nagelaten om afschriften van stukken gelijktijdig met de indiening daarvan bij het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK aan klaagster toe te zenden. Als onweersproken staat evenwel vast dat er via het secretariaat van het Meldpunt wordt voorzien in toezending van door de wederpartij in zesvoud bij het Meldpunt in te dienen stukken. De raad stelt ook vast dat mr. X. via de griffie ook afschriften van de in de klacht bedoelde door mr. Y. ingediende stukken heeft ontvangen. Mr. Y. was op basis van deze regeling derhalve  niet gehouden gelijktijdig afschriften van zijn stukken aan het Meldpunt toe te zenden. Ook overigens is niet gebleken dat mr. Y. hierin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.5 In klachtonderdeel d) wordt mr. Y verweten dat hij zich rechtstreeks in verbinding heeft gesteld met de wederpartij c.q. één van de eisende partijen. Deze klacht heeft betrekking op het contact tussen mr. Y. en een derde, die een andere advocaat in de arm had genomen. Klagers zelf hebben derhalve geen zelfstandig belang hierbij. Klagers zijn daarom in klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel e)

4.6 In klachtonderdeel e) wordt mr. Y verweten dat hij zich over mr. X. op een onheuse wijze heeft uitgelaten bij de Klachtencommissie Seksueel Misbruik RKK. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de klacht die is ingediend door mr. Y (zaak 13-176A).

4.7 De raad beslist daarover als volgt. Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen over en weer stellen en betwisten kan de raad niet, althans onvoldoende duidelijk, vaststellen welke exacte uitlatingen zijn gedaan, op welke stukken dit betrekking had en wat de wetenschap van partijen was op het moment van het doen van die uitlatingen. In het bijzonder is onduidelijk of de uitlatingen betrekking hadden op het verweerschrift dan wel op het rapport van prof. dr. Van Koppen. De raad kan gelet daarop niet vaststellen dat er sprake is van een onheuse wijze van uitlating. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

Zaak B (13-176A)

4.8 De klacht tegen mr. X. houdt in dat mr. X. onwaarheden heeft gedebiteerd tijdens het kort geding. Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen over en weer stellen en betwisten kan de raad niet, althans onvoldoende duidelijk, vaststellen welke exacte uitlatingen zijn gedaan, op welke stukken dit betrekking had en wat de wetenschap van partijen was op het moment van het doen van die uitlatingen. In het bijzonder is onduidelijk of de uitlatingen betrekking hadden op het verweerschrift dan wel op het rapport van prof. dr. Van Koppen. De raad kan gelet daarop niet vaststellen dat er sprake is van een onheuse wijze van uitlating. De klacht is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

in de zaak 13-175A:

 - klagers in klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk;

 - de klachtonderdelen a) t/m c) en e) ongegrond;

in de zaak 13-176A:

 - de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. G.J. Kaaij, B.J. Sol, J.H.P. Smeets en L.D.H. Hamer, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers in de zaak 13-175A, verweerster in de zaak 13-176A

- verweerder in de zaak 13-175A, klager in de zaak 13-176A

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers in de zaak 13-175A, verweerster in de zaak 13-176A

- verweerder in de zaak 13-175A, klager in de zaak 13-176A

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl