Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:82

Zaaknummer

ZWB75-2013

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager in een strafzaak bijgestaan in de piketfase en later bij het hof. De door klager geuite verwijten over het optreden van verweerder worden door deze ontkend en blijken nergens uit het dossier, zodat deze onderdelen van de klacht ongegrond worden verklaard. Vervolgens heeft verweerder op verzoek van klager cassatieberoep ingesteld. Ondanks zijn verzoek daartoe heeft klager niet op voorhand kennis kunnen nemen van het door verweerder ingediende cassatieschriftuur, waarin een fout voorkwam, die nadien moest worden gecorrigeerd. Dit is verweerder te verwijten.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond; maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 28 oktober 2013

in de zaak ZWB 75 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

 

klager

 

tegen:

B

verweerder

 

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief aan de raad van 11 maart 2013, met kenmerk K, door de raad ontvangen op 12 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ZWB de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2          De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2013 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de Deken van 11 maart 2013 met bijlagen. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brief van verweerder van 22 augustus 2013 met bijlagen.

 

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1          Klager is in 2003 gescheiden. De nieuwe partner van zijn ex-echtgenote is politieagent. Deze heeft tweemaal aangifte gedaan tegen klager, te weten de eerste maal in augustus 2008 ter zake mishandeling en de tweede maal in september 2008 ter zake laster en stalking of bedreiging. In verband met de tweede aangifte is klager weliswaar aangehouden en is hij op het politiebureau in verzekering gesteld, maar daarna is de zaak geseponeerd. Van dit sepot heeft klager nimmer een bewijs ontvangen.

2.2          De eerste aangifte tegen klager betrof een mishandeling. Klager zou de partner van zijn ex-echtgenote hebben geslagen toen deze de hond uitliet, welk feit door klager is ontkend.

2.3          Klager naar aanleiding deze verdenking van mishandeling door de politierechter veroordeeld. Klager heeft verweerder verzocht hem in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter bij te staan, aan welk verzoek verweerder gevolg heeft gegeven.

2.4          Nadat klager bij arrest van het gerechtshof H van 4 april 2011 wederom was veroordeeld ter zake mishandeling, heeft klager verweerder gevraagd cassatieberoep in te stellen. In zijn mail van 3 november 2011 vraagt klager aan verweerder hem het concept cassatieschriftuur voor te leggen alvorens dit aan de Hoge Raad toe te zenden.

2.5          In zijn arrest van 9 april 2013 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van klager verworpen.

 

3                klacht

          De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk           verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

3.1         Klager is, naar aanleiding de aangifte van een strafbaar feit (bedreiging, smaad en stalking), gedaan in september 2008 door de partner van zijn ex-echtgenote - een politieagent - in verzekering gesteld op het politiebureau. Daar is hij op 6 november 2008 door verweerder als piketadvocaat bezocht. De strafzaak is kennelijk geseponeerd. Ondanks zijn verzoek daartoe heeft klager daarvan nimmer een bewijs van verweerder ontvangen.

3.2         Bij dit bezoek aan klager op het politiebureau heeft verweerder tegen klager gezegd dat het geen enkel probleem zou zijn hem nog dezelfde dag vrij te krijgen. Desondanks is klager pas na drie dagen vrijgelaten.

3.3         In een andere strafzaak, aanhangig geworden door een eerdere aangifte van een strafbaar feit (mishandeling), eveneens gedaan door de partner van de ex-echtgenote van klager, heeft verweerder klager in hoger beroep bijgestaan, nadat klager in eerste instantie door de politierechter was veroordeeld. Ter zitting van het hof heeft verweerder zich beperkt tot het aanvoeren van verzachtende omstandigheden, daarmee het feit op zich erkennend, terwijl klager dat niet had begaan.

3.4         Nadat klager ook door het hof was veroordeeld heeft hij verweerder verzocht tegen dit arrest cassatieberoep in te stellen. Dit beroep is weliswaar tijdig ingesteld, maar klager heeft tevoren geen kennis kunnen nemen van het door verweerder in te dienen cassatieschriftuur, hoewel hij daar uitdrukkelijk om gevraagd had.

3.5         Klager verdenkt verweerder van een belangenverstrengeling, omdat hem zaken worden toegewezen door de politie in B en het een zaak betrof waarin aangifte was gedaan door een politieagent van het team Midden en West B.

 

4                VERWEER

4.1          Verweerder heeft klager inderdaad bezocht tijdens een inverzekeringstelling op het politiebureau, op 6 november 2008. Daar zat klager volgens verweerder naar aanleiding van de aangifte van mishandeling. Een andere (tweede) aangifte of inverzekeringstelling naar aanleiding daarvan kent verweerder niet. Klager heeft wel eens met verweerder gesproken over het vervolg op een andere strafzaak. Klager vroeg zich af of deze zaak was geseponeerd, maar verweerder kon daarover geen uitsluitsel geven omdat hij niet bij die zaak betrokken was geweest.

4.2          Verweerder ontkent dat hij bij zijn piketbezoek aan klager op 6 november 2008 de indruk zou hebben gewekt dat verweerder nog dezelfde dag zou worden vrijgelaten. Daarnaast wijst verweerder erop dat dit onderdeel van de klacht wel erg laat is ingediend: op 29 november 2012, derhalve meer dan vier jaren na de beweerde mededeling van hem aan klager. Dit zou tot niet- ontvankelijkheid moeten leiden.

4.3          Wat betreft zijn optreden voor klager bij het gerechtshof H verwijst verweerder naar het arrest van dit hof van 4 april 2011, waaruit blijkt dat er door hem zowel een ontvankelijkheidsverweer als een bewijsverweer is gevoerd en slechts subsidiair persoonlijke omstandigheden naar voren zijn gebracht.

4.4          Wat betreft de cassatieprocedure stelt verweerder dat hij weliswaar in een laat stadium, maar niettemin tijdig, de cassatiemiddelen heeft geformuleerd en ingediend bij de Hoge Raad. Wel was in deze cassatiemiddelen een fout geslopen, die hij echter - na daarop door klager te zijn gewezen - via een faxbericht aan de Hoge Raad heeft hersteld.

4.5          Verweerder ontkent dat zijn handelwijze ingegeven zou (kunnen) zijn door enige belangenverstrengeling en hij wijst erop dat dit verwijt door klager ook op geen enkele wijze wordt onderbouwd.

 

5                BEOORDELING

5.1         In het eerste onderdeel van zijn klacht voert klager aan dat hij verweerder heeft leren kennen toen deze hem op 6 november 2008 als piketadvocaat op het politiebureau heeft bezocht, waar hij vast zat naar aanleiding van een door de partner van zijn ex-echtgenote tegen hem gedane aangifte ter zake laster, smaad en/of stalking. Deze zaak is volgens klager nadien geseponeerd, en ondanks zijn verzoek daartoe heeft klager hiervan nimmer een bewijs ontvangen van verweerder, hetgeen hij hem verwijt. Verweerder bevestigt dat hij klager op 6 november 2008 voor het eerst heeft bijgestaan, inderdaad als piketadvocaat op het politiebureau naar aanleiding een aangifte door de partner van de ex-echtgenoot van klager, volgens verweerder echter ter zake van mishandeling. De herinnering van klager lijkt op dit punt de juiste te zijn, nu het door verweerder overgelegde bevel inverzekeringstelling van 6 november 2008 is gegeven ter zake een verdenking van bedreiging en smaad. Wat hiervan ook zij: d í e verdenking heeft niet tot enige vervolging geleid en de zaak is kennelijk geseponeerd. Dat hij daarvan geen bevestiging aan klager heeft gestuurd, kan verweerder niet worden verweten, alleen al omdat hij zo’n bevestiging zelf nooit heeft gekregen, voorts omdat verweerder zich van een andere verdenking dan van mishandeling kennelijk niet bewust was, en tot slot omdat niet is gebleken dat klager verweerder met voldoende duidelijkheid om zo’n sepotbevestiging heeft gevraagd. Op grond hiervan zal dit eerste klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

5.2         Verweerder heeft klager dus tijdens diens inverzekeringstelling – in het midden latend voor welk feit dat was – op het politiebureau als piketadvocaat bezocht. In weerwil van de mededeling van verweerder dat klager nog dezelfde dag vrij zou komen, is hij toen nog drie dagen vastgehouden, aldus klager. Met betrekking tot dit onderdeel van de klacht heeft verweerder zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van klager nu de klacht meer dan vier jaar na het bewuste piketbezoek is ingediend.

5.3         Als uitgangspunt geldt dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat, wanneer een cliënt zodanige onvrede heeft met de wijze waarop zijn belangen zijn behartigd dat hij besluit daaromtrent een klacht in te dienen, dit doet binnen een redelijke termijn, welke in het algemeen na vier jaar is overschreden. Hier staat tegenover dat de verschillende klachtonderdelen in deze zaak betrekking hebben op een lang strafrechtelijk traject, dat is aangevangen met het piketbezoek in november 2008 en geëindigd met het cassatieschriftuur aan de Hoge Raad in december 2011. Niet onbegrijpelijk is dat klager eerst toen al zijn tijdens dit traject ontwikkelde gevoelens van onvrede heeft kunnen inventariseren en in de klacht heeft kunnen uiten. Nu voorts niet is gebleken dat verweerder door het tijdsverloop belemmerd is in zijn mogelijkheden om verweer te voeren, zal de raad klager ook in dit onderdeel van zijn klacht ontvangen.

5.4         Echter, de gegrondheid van het in het tweede klachtonderdeel geuite verwijt aan verweerder blijkt op geen enkele wijze uit het dossier, wordt door verweerder weersproken en is door klager niet verder onderbouwd. Over wederzijdse verklaringen die lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de tuchtrechter geen oordeel uitspreken. Bovendien, als verweerder de hem door klager in de mond gelegde verwachting over de duur van de inverzekeringstelling al heeft uitgesproken, dan kan hem nog niet zonder meer – en meer heeft klager niet gesteld – worden verweten dat deze niet is uitgekomen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5         Hetzelfde geldt voor het derde klachtonderdeel. Uit het arrest van het gerechtshof H van 4 april 2011 blijkt zonneklaar dat door verweerder namens klager zowel een ontvankelijkheidsverweer als een bewijsverweer is gevoerd, waarop door het hof is beslist, en dat slechts subsidiair op de persoonlijke (verzachtende) omstandigheden van klager een beroep is gedaan.

5.6         Wat betreft het vierde klachtonderdeel stelt de raad het volgende vast. Nadat het gerechtshof H in zijn arrest van 4 november 2011 klager had veroordeeld, heeft klager verweerder verzocht cassatieberoep in te stellen. In zijn brief aan klager van 19 april 2011 zendt verweerder aan klager een kopie van de door hem ingediende cassatieakte, waaruit blijkt dat het cassatieberoep tijdig is ingesteld. Hierna vraagt klager in een e-mail van 3 november 2011 aan verweerder het cassatieschriftuur in concept voor te leggen alvorens tot indiening daarvan over te gaan. Desondanks ontvangt klager op 30 december 2011 van verweerder een kopie van het door hem op 27 december 2011 ingediende, dus definitieve, cassatieschriftuur, waarin in de toelichting op middel 1 ten onrechte melding wordt gemaakt van een gebroken neus van de gelaedeerde. Na daarop door klager te zijn gewezen in diens e-mail van 3 januari 2012 heeft klager deze fout hersteld in zijn faxbericht aan de Hoge Raad van eveneens 3 januari 2012. Het is duidelijk dat verweerder wat dit betreft jegens klager tekort is geschoten, door hem de cassatieschriftuur niet tijdig op voorhand in concept toe te zenden, juist teneinde een misslag zoals gemaakt te voorkomen. Het valt in verweerder te prijzen dat hij deze onmiddellijk heeft hersteld en niet is gebleken dat klager er nadeel van heeft ondervonden, maar dat doet aan de eenmaal begane onzorgvuldigheid op zich niet af. Bij de geringe ernst daarvan past na te noemen maatregel.

5.7         In het vijfde onderdeel van zijn klacht uit klager een veronderstelling, welke door verweerder wordt weersproken. Nu uit het dossier op geen enkele wijze blijkt van enige belangenverstrengeling van verweerder en dit onderdeel door klager ook niet nader is onderbouwd, zal de raad dit onderdeel ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-                          verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 ongegrond;

-                          verklaart klachtonderdeel 4 gegrond en legt aan verweerder deswege op de maatregel van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door :  mr. E.P. van Unen, voorzitter, mr. S.A.R. Lely, mr. A.L.W.G. Houtakkers, mr. P.A.M. van Hoef, mevrouw mr. P.J.W.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op         29 oktober 2013                              per aangetekende brief  verzonden aan:

-               klager

-               verweerder

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-               de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

 

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:

 

-      klager

-      de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl