Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4446

Zaaknummer

13-118A

Inhoudsindicatie

“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij over ten onrechte instellen van kort geding en over grievende uitlatingen in processtukken. Klacht kennelijk ongegrond.”

Uitspraak

Beslissing van 4 juni 2013

in de zaak 13-118A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 8 april 2013 met kenmerk 1313-229, door de raad ontvangen op 13 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en zijn ex-echtgenote waren verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan. Het betreft derhalve een klacht over de advocaat van de wederpartij.

1.3 In de huwelijkse voorwaarden, die klager en zijn ex-echtgenote voor het sluiten van hun huwelijk hebben laten opmaken, is bepaald dat bij ontbinding van het huwelijk klager aan zijn echtgenote EUR 100.000 betaalt, in beginsel binnen één jaar na ontbinding van het huwelijk.

1.4 Verweerster heeft namens de ex-echtgenote een echtscheidingsverzoek ingediend en daarbij verzocht klager te veroordelen tot betaling van EUR 100.000. Nadien heeft verweerster, namens de ex-echtgenote, in kort geding een voorschot op deze vergoeding (van EUR 30.000) gevorderd. Deze voorschotvordering is door de voorzieningenrechter afgewezen.

1.5 De kortgedingdagvaarding bevat onder meer de volgende passages:

"De vrouw is ervan overtuigd dat de jaarstukken van de man zijn gemanipuleerd zodat hij geen alimentatie aan haar hoeft te voldoen. De vrouw weet dat de inkomsten van de man voor 2011 goed zijn, maar de man laat deze inkomsten pas in 2012 of zelfs 2013 tot uitkering komen. Dit is ook door bekenden van de man aan de vrouw bevestigd."

1.6 In een verweerschrift dat verweerster namens de ex-echtgenote heeft ingediend, in reactie op het zelfstandige echtscheidingsverzoek van klager, staat de passage:

"De man genoot destijds een ruim inkomen als architect en had een aanzienlijk vermogen. Tijdens het huwelijk bleek dat de man geen belasting had betaald en tijdens het huwelijk heeft ie aanzienlijke voorhuwelijkse belastingschulden moeten aflossen met, voor zover de vrouw kan nagaan, EUR 5.000 per maand. Hiervoor heeft de man een lening afgesloten om deze schuld te kunnen voldoen. De vrouw heeft gedurende het huwelijk nimmer inzage gekregen in de financiële huishouding van partijen, de man regelde alles."

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij klager onnodig op kosten heeft gejaagd door een kortgedingprocedure tegen hem te entameren;

b) zij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten.

3 VERWEER

3.1 Volgens verweerster kon zij in redelijkheid menen dat de voorzieningenrechter het gevraagde voorschot zou kunnen toewijzen, mede vanwege een eerdere schuldigerkenning door klager van een deel van de in de huwelijkse voorwaarden genoemde vergoeding.

3.2 Ten aanzien van de stellingen in de kortgedingdagvaarding en het verweerschrift stelt verweerster te zijn uitgegaan van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar ter beschikking had gesteld, waarbij haar cliënte zich mede had gebaseerd op bevindingen van derden uit de directe omgeving van klager. Dat de stellingen van haar cliënte en de mededelingen van deze derden erop neerkwamen dat klager destijds zijn financiën minder rooskleurig voorstelde dan zij waren, meent verweerster de term "manipuleren" de hebben mogen gebruiken ten aanzien van klagers jaarstukken.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist. De klachtonderdelen zullen in het navolgende achtereenvolgens worden behandeld.

4.2 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen stelt de voorzitter voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a) is de voorzitter van oordeel dat verweerster het kort geding op valide gronden heeft aangespannen. Op grond van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, de al lopende echtscheidingsprocedure, waarin verweerster al aanspraak had gemaakt op de volledige vergoeding, en de persoonlijke situatie van haar cliënte, was de vordering tegen klager tot betaling van een voorschot niet bij voorbaat kansloos. Het was evenmin op voorhand zonneklaar dat de voorzieningenrechter de vordering zou afwijzen op grond van het ontbreken van voldoende spoedeisend belang van de ex-echtgenote.

4.4 Het instellen van kort geding valt daarmee (ruim) binnen de vrijheid die verweerster, conform bovengenoemde maatstaf, heeft. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b) constateert de voorzitter dat verweerster de standpunten van haar cliënte op weliswaar pittige wijze heeft verwoord, maar dat deze niet aangemerkt kunnen worden als grievend. Dit betekent dat de stellingen in de kortgedingdagvaarding en het verweerschrift evenmin als onnodig grievend betiteld kunnen worden. Verweerster heeft zodoende ook op dit punt binnen de grenzen van haar advocatuurlijke vrijheid gehandeld. Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, in alle onderdelen, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 4 juni 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.