Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:232

Zaaknummer

R.4182/13.89

Inhoudsindicatie

Griffiegeld door verweerder niet tijdig voldaan met niet-ontvankelijk verklaring tot gevolg. Klager onvoldoende op de hoogte gehouden. Onzorgvuldig. Klacht in zoverre gegrond. Eerst na drie verzoeken en na bijna vier maanden gereageerd op verzoek dossier over te dragen. Onzorgvuldig. Klacht ook in zoverre gegrond. Klacht ten aanzien van optreden in 2004 niet-ontvankelijk wegens verstrijken van de redelijke termijn/tijdsverloop. Schorsing voor de duur van 2 maanden waarvan 1 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.   

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 2 mei 2013 met kenmerk K022 2012/2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 3 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 juli 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een cassatieprocedure bij de Hoge Raad inzake een huurgeschil. Op verzoek van klager is diens wederpartij bij exploot van 28 februari 2011 gedagvaard tegen 18 maart 2011. Bij die gelegenheid is de wederpartij van klager niet verschenen. Klager heeft verzocht verstek te verlenen.

2.3 Bij brief van 24 maart 2011 heeft verweerder aan klager een kopie van de cassatiedagvaarding toegezonden en hem verzocht een bedrag van EURO 556,- te betalen voor de eigen bijdrage en het griffierecht.

2.4 Klager heeft verweerder bij e-mail van 4 april 2011 verzocht het verschuldigde bedrag in vijf termijnen te mogen betalen. Verweerder heeft daarmee niet ingestemd. Hij berichtte klager bij e-mail van dezelfde datum:

“Ik moet u mededelen dat ik er wel moeite mee heb dat u de betaling over zoveel maanden gaat doen nu ik inmiddels de griffierechten heb moeten voorschieten/ ik verzoek u dan ook het bedrag eerder te betalen!!!!”

2.5 Het bedrag van EURO 556,- is vervolgens door klager aan verweerder voldaan.

2.6 De termijn voor voldoening van het griffierecht liep af op 15 april 2011. Op die datum was het griffiegeld door de Hoge Raad nog niet ontvangen.

2.7 Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 29 april 2011 is de zaak aangehouden om klager in de gelegenheid te stellen zich over de te late betaling van het griffiegeld uit te laten. Dat heeft verweerder bij brief van 11 mei 2011 namens klager gedaan.

2.8 Bij e-mail van 31 mei 2011 heeft klager aan verweerder bericht dat aan hem een tegemoetkoming in de kosten voor rechtshulp was toegekend van EURO 395,- (EURO 101,- voor de toevoeging en EUR 294,- griffierecht cassatie).

2.9 Bij brief van 1 juni 2011 heeft de gemeente L een door klager op 11 mei 2011 ingediende aanvraag om bijzondere bijstand (vergoeding voor kosten rechtshulp) afgewezen. De reden daarvoor was dat de noodzaak niet (meer) kon worden vastgesteld en de nota’s uit 2004 en 2007/2008 te oud waren om nog voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen.

2.10 Bij arrest van 4 november 2011 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep niet ontvankelijk verklaard omdat verweerder had nagelaten het griffierecht tijdig te voldoen. Hiervan heeft verweerder klager bij brief van 24 november 2011 op de hoogte gesteld.

2.11 Nadat klager aan verweerder had bericht een klacht tegen hem te zullen indienen, heeft verweerder bij e-mailbericht van 3 juli 2012 aan klager laten weten de zaak te zullen melden bij zijn verzekeraar.

2.12 Op 3 juli, 24 augustus en 31 augustus 2012 heeft klager verweerder verzocht een afspraak met hem te maken om zijn dossier te komen ophalen.

2.13 Bij brief met bijlagen van 16 september 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat:

a.  de griffierechten door hem te laat zijn betaald; 

b.  hij klager heeft voorgelogen over het feit dat de griffierechten moesten worden voorgeschoten en over het feit dat de griffierechten reeds waren voorgeschoten;

c. hij de problemen die zijn ontstaan omtrent de betaling van de griffierechten verborgen heeft gehouden;

d. als gevolg van het uitblijven van daadwerkelijk handelend optreden door verweerder, de vertrouwensrelatie met klager duurzaam is ontwricht;

e. zijn declaratiegedrag verwarrend is;

f. hij de op hem rustende inspanningsverplichting in de rechtszaak van klager onvoldoende is nagekomen;

g. hij klager lijkt te willen bezwaren met morele issues;

h. hij niet reageert op het verzoek van klager het dossier te overhandigen;

i. hij op 12 februari 2004 hoger beroep heeft ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2003.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

 Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c, d, f en g

5.2 De klachtonderdelen a, b, c, d, f en g zien op de niet tijdige betaling door verweerder van het verschuldigde griffiegeld en de daaraan door de Hoge Raad verbonden consequentie van niet ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

5.3 Verweerder heeft erkend het verschuldigde griffiegeld niet tijdig te hebben voldaan. Dat door hem een fout is gemaakt staat dus vast. Door de te late betaling is klager in zijn cassatieberoep niet ontvankelijk verklaard. Daar komt nog bij dat hij klager onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak, klager niet eerder dan bij brief van 24 november 2011 heeft bericht over de door hem gemaakte fout en klager niet heeft geïnformeerd over de daarna voor klager nog bestaande mogelijkheden. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat het cassatieberoep succesvol zou zijn geweest en dus niet kan worden vastgesteld of klager door toedoen van verweerder in zijn belangen is geschaad, acht de raad de handelwijze van verweerder zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij heeft naar het oordeel van de raad onmiskenbaar gehandeld in strijd met de zorg die hij ten aanzien van de belangen van klager had moeten betrachten.

5.4 Deze klachtonderdelen acht de raad gegrond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.5 Ten aanzien van het declaratiegedrag van verweerder verwijst klager naar de brief van de gemeente L d.d. 1 juni 2011. Verweerder heeft zijn betrokkenheid bij het verzoek om bijzondere bijstand betwist. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting kan de raad de gestelde betrokkenheid van verweerder niet vaststellen. Dit klachtonderdeel acht de raad derhalve ongegrond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel h

5.6 Klager heeft verweerder bij e-mailberichten van 3 juli, 24 augustus en 31 augustus 2012 verzocht het dossier aan hem over te dragen. Verweerder heeft daarop eerst op 30 oktober 2012 gereageerd. Deze handelwijze acht de raad onzorgvuldig en dit klachtonderdeel derhalve gegrond.

   Ten aanzien van klachtonderdeel i

5.7 In het bij repliek toegevoegde klachtonderdeel klaagt klager over het optreden van verweerder in 2004.

5.8 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter niet meer behoeft te verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van drie jaar aangehouden.

5.9 Deze termijn is ruimschoots verstreken terwijl gesteld noch gebleken is dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot ontvankelijkheid zouden moeten nopen. De raad acht klager in dit onderdeel niet-ontvankelijk.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de

hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d, f, g en h gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 maanden;

- bepaalt dat daarvan 1 maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 1 maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat het pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat het niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- verklaart klachtonderdeel e ongegrond;

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel i.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, C.A. de Weerdt, J.A. van Keulen en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2013.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl