Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4243

Zaaknummer

12-368A

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Onderliggende klachten betroffen overlegging vermeend vervalste documenten door advocaat wederpartij en vaststelling identiteit van zijn cliënten.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 13 mei 2013

in de zaak 12-368A    

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 januari 2013 op de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 december 2012 met kenmerk 1112-0846, door de raad ontvangen op 17 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 8 januari 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 9 januari 2013 is verzonden aan klaagster.

1.3 Bij brief van 19 januari 2013, door de raad ontvangen op 22 januari 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, die werd bijgestaan door mr. W.H. Jebbink. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klaagster d.d. 19 januari 2013;

- de spreeknotitie van klaagster van 12 maart 2013.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover daartegen in verzet wordt opgekomen, komt de raad daarop hieronder, in 4.2 en 4.3 nog terug.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a) verweerder had niet een cliënt, zoals de voorzitter in onderdeel 1.2 van de beslissing heeft vermeld, maar twee cliënten;

b) de voorzitter heeft in onderdeel 1.2 van de beslissing ten onrechte overwogen dat verweerder namens zijn cliënt heeft gevorderd dat klaagster gedurende vijf jaar werd verboden om contact op te nemen met de wederpartij of één van haar bedrijven; immers, gevorderd was een verbod van vijf jaar, maar toegewezen is slechts een verbod van twee jaar;

c) de zitting in kort geding vond op 26 april 2012 plaats en niet, zoals vermeld in de beslissing van de voorzitter, op 25 april 2012;

d)  de voorzitter heeft blijkens onderdelen 1.4 en 4.5 van de beslissing geen kennis genomen van de acht brieven met bijlagen die klaagster aan de deken heeft gestuurd, maar slechts van de brief van 5 juni 2012;

e)  verweerder heeft, anders dan in de klachtomschrijving in 2.1 onder b wordt vermeld, niet alleen gelogen over de identiteit van een van zijn cliënten, maar ook over de vermeende bedrijven van zijn cliënten;

f) in de samenvatting van de klacht ontbreekt een drietal aanvullende klachten, geuit in klaagsters brieven van respectievelijk 3 augustus 2012, 5 oktober 2012 en 8 oktober 2012;

g) de voorzitter heeft in onderdeel 3.1 van zijn beslissing ten onrechte overwogen dat verweerder ten aanzien van alle klachtonderdelen verweer heeft gevoerd;

h) de voorzitter heeft in onderdeel 4.2 van zijn beslissing uitsluitend het Nederlands tuchtrecht aangehaald, terwijl klaagster zich ook beroept op de Europese richtlijnen die op de website van de Amsterdamse Orde van Advocaten staan;

i) de zaak van klaagster is zeer uitzonderlijk, complex en uniek, hetgeen de voorzitter blijkens onderdeel 4.2 van zijn beslissing weigert te erkennen;

j) de voorzitter heeft de klachtonderdelen vermeld onder 2.1 a) en c) ten onrechte gemeenschappelijk behandeld en twee zaken door elkaar gehaald, te weten een advocaat die tegenover de rechter willens en wetens leugens vertelt en een advocaat die niet alleen leugens vertelt, maar deze probeert te bekrachtigen door middel van evident vervalste producties om de rechter te misleiden;

k) met de overwegingen in onderdeel 4.4 van zijn beslissing gaat de voorzitter voorbij aan hetgeen klaagster in haar brief van 13 juni 2012 heeft aangevoerd;

l) de voorzitter heeft blijkens onderdeel 4.5 van zijn beslissing de klacht met betrekking tot het accepteren van rijbewijzen als identiteitsbewijs niet begrepen.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2 Tegen de vaststelling van de feiten wordt opgekomen met de (in 3.1 vermelde) verzetgronden a, b en c. De grond vermeld onder b berust echter op een onjuiste lezing van de voorzittersbeslissing en de verzetgronden a en c zijn weliswaar juist, maar kunnen niet tot gegrondbevinding van het verzet leiden, omdat de daar vermelde onjuistheden niet relevant zijn voor de beoordeling, althans aan de beoordeling door de voorzitter geen afbreuk doen.

4.3 Tegen de klachtomschrijving komt klaagster in haar verzetschrift op met de (in 3.1 vermelde) verzetgronden e en f. Klaagster heeft ter toelichting op verzetgrond e gesteld dat de klacht juist gaat over het feit dat verweerder het bestaan van de bedrijven had moeten vaststellen alvorens deze tegenover de rechter te presenteren als bestaande entiteiten. Wat daar ook van zij, verzetgrond e kan niet leiden tot gegrondbevinding van het verzet, omdat de bedrijven waarop klaagster doelt niet de cliënten van verweerder waren en verweerder dus niet de plicht had de identiteit van die bedrijven te verifiëren. Ten aanzien  van hetgeen verweerder over deze bedrijven heeft gezegd, geldt dus hetgeen de voorzitter in de onderdelen 4.4 en 4.5 van zijn beslissing heeft overwogen.  Dat de voorzitter een drietal aanvullende klachtonderdelen over het hoofd heeft gezien (verzetgrond f), vermag de raad ook niet in te zien. Die aanvullende klachtonderdelen zijn ofwel begrepen in de door de voorzitter geformuleerde klachtonderdelen, ofwel voldoende weerlegd door de voorzitter in de onderdelen 4.3 tot en met 4.5 van zijn beslissing.

4.4 De raad overweegt naar aanleiding van verzetgrond d voorts nog dat klaagster er ten onrechte vanuit gaat dat de voorzitter geen kennis heeft genomen van alle brieven die zij aan de deken heeft gestuurd. In de beslissing van de voorzitter wordt alleen vermeld wanneer de klacht is ingediend, reden waarom klaagsters brief van 5 juni 2012 uitdrukkelijk is genoemd in onderdeel 1.4 van de beslissing. Uit de eerste (niet genummerde) alinea van de beslissing blijkt dat de voorzitter ook kennis heeft genomen van alle andere brieven die klaagster in het kader van het onderzoek door de deken aan de deken heeft gestuurd.

4.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

  BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, R. Lonterman, B. Roodveldt en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.