Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4021

Zaaknummer

12-246A

Inhoudsindicatie

 Verzetzaak. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verwijt dat verweerder in procedu-res onjuiste feitelijke stellingen heeft ingenomen ongegrond. Niet is vast komen te staan dat verweerder niet is ingegaan op een voorstel tot nader overleg door klager. Klachtonderdeel ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 6 februari 2013

in de zaak 12-246A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 september 2012 op de klacht van:

1. de heer drs.

2. mevrouw

klagers

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 augustus 2012 met kenmerk GK/YH 1112-495, door de raad ontvangen op 14 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 10 september 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 3 verklaard en de klacht in al haar overige onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 10 september 2012 verzonden aan klagers.

1.3 Bij fax-brieven van 13 en 24 september 2012, door de raad op die data ontvangen, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2012 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van de genoemde verzetschriften van klagers en van de faxbrieven van klagers van 8 oktober 2012 en van 20 november 2012 (de laatste met bijlagen).

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klaagster sub 2, echtgenote van klager sub 1, is samen met haar broers verwikkeld in civiele procedures tegen haar twee zusters over de nalatenschappen van de moeder en een broer van partijen. Verweerder treedt op voor de twee zusters van klaagster sub 2.

2.3 In een procedure tot verdeling, die aanhangig is bij de rechtbank, heeft verweerder op 1 februari 2012 een conclusie van dupliek in conventie tevens akte in reconventie genomen. In deze conclusie is vermeld:

“Voor het overige kan het zo zijn dat [klager sub 1] veel ondernomen heeft, doch zijn activiteiten hebben met name bestaan uit het indienen van klachten tegen de raadsman van [cliënten van verweerder], die allemaal als ongegrond ter zijde zijn gelegd. Bovendien heeft hij dit volledig voor eigen rekening en risico gedaan zonder ook maar met de erven te communiceren en eigener beweging, op eigen initiatief, zonder daartoe enige machtiging ook maar van wie dan ook te hebben of dit in overleg met de erven te hebben gedaan.”

Voorts heeft verweerder in de conclusie vermeld:

“[Klager sub 1] - geen partij in deze procedure – heeft vervolgens de verzekeraar bewogen de post ten aanzien van deze verzekering niet aan het adres van [cliënte van verweerder] te verzenden maar aan een ander adres met als gevolg dat [cliënte van verweerder] de polis kwijt was. Getracht is de betreffende polis, opgebouwd uit ingehouden spaarloon van het salaris van [cliënte van verweerder], aan haar te onttrekken. [Cliënte van verweerder] verwijst naar de overgelegde correspondentie en haar klacht bij het College van Bescherming Persoonsgegevens.”

In de procedure heeft in maart 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat één van de zusters voor wie hij optreedt full time in het bedrijf van haar overleden broer werkte.

2.4 Bij brieven met bijlagen van 10 februari 2012 en 3 maart 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in de conclusie van dupliek in conventie tevens akte in reconventie ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van klager sub 1 heeft geuit door te schrijven:

“[Klager sub 1] – geen partij in deze procedure – heeft vervolgens de verzekeraar bewogen de post ten aanzien van deze verzekering niet aan het adres van [cliënte van verweerder] te verzenden maar aan een ander adres met als gevolg dat [cliënte van verweerder] de polis kwijt was. Getracht is de betreffende polis, opgebouwd uit ingehouden spaarloon van het salaris van [cliënte van verweerder], aan haar te onttrekken. [Cliënte van verweerder] verwijst naar de overgelegde correspondentie en haar klacht bij het College van Bescherming Persoonsgegevens.”

b) hij, hoewel klager sub 1 beschikte over een machtiging van klaagster sub 2 en haar broers, in de onder 1 genoemde conclusie heeft vermeld:

“Voor het overige kan het zo zijn dat [klager sub 1] veel ondernomen heeft, doch zijn activiteiten hebben met name bestaan uit het indienen van klachten tegen de raadsman van [cliënten van verweerder], die allemaal als ongegrond ter zijde zijn gelegd. Bovendien heeft hij dit volledig voor eigen rekening en risico gedaan zonder ook maar met de erven te communiceren en eigener beweging, op eigen initiatief, zonder daartoe enige machtiging ook maar van wie dan ook te hebben of dit in overleg met de erven te hebben gedaan.”

c) hij tijdens een zitting van de rechtbank Zutphen pertinent onware stellingen heeft ingenomen door te poneren dat de cliënte van verweerder fulltime werkte, terwijl verweerder al vijf maanden uit hoofde van een brief van het pensioenfonds op de hoogte was van het feit dat zijn cliënte sinds 1997 niet voltijds heeft gewerkt;

d) hij niet is ingegaan op het voorstel tot nader overleg, dat klager sub 1 na afloop van de zitting in een kantonprocedure in 2010 heeft gedaan en heeft gereageerd met de opmerking dat “[klager sub 1] de laatste zou zijn met wie hij zou overleggen.”

De gronden van het verzet houden, zakelijk en kort weergegeven, in dat de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hij heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen, niet heeft overschreden.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a, b en c)

4.1 De raad overweegt als volgt. In de klachtonderdelen a tot en met c wordt aan verweerder verweten dat hij in procedures onjuiste feitelijke stellingen heeft ingenomen. Naar de plaatsvervangend voorzitter terecht heeft overwogen, handelt een advocaat die een feitelijke stelling inneemt die onjuist blijkt te zijn, eerst klachtwaardig indien hij ten tijde van het innemen van die stelling de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Hierbij heeft tot uitgangspunt te gelden dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en slechts in uitzonderingssituaties gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Met de plaatsvervangend voorzitter is de raad van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet.

4.2 Het tweede klachtonderdeel ziet op de uitlating van verweerder dat klager sub 1 klachten tegen hem heeft ingediend zonder dat klager 1 daartoe door één van de erven gemachtigd was en zonder overleg met de erven. Klagers betogen dat klager sub 1 die klachten heeft ingediend na een daartoe verkregen volmacht van drie van de erven. Klagers stellen echter geen feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat verweerder wist of behoorde te weten dat klager sub 1 wel gemachtigd was. Daarop stuit het tweede klachtonderdeel af.

4.3 Het eerste klachtonderdeel ziet op een door verweerder aan het adres van klager sub 1 geuite beschuldiging: klager sub 1 zou voor een verzekering betreffende spaarloon – waarvan de cliënte van verweerder de begunstigde is – een ander postadres aan de verzekeraar hebben opgegeven, met als gevolg dat die cliënte de polis kwijt was. Verweerder spreekt in dit verband van een poging om de polis aan zijn cliënte te onttrekken. De raad stelt voorop dat verweerder er verstandig aan had gedaan deze beschuldiging achterwege te laten. De rechtvaardiging die verweerder voor de beschuldiging heeft gegeven, te weten dat het "kamp van klagers" ook ernstige beschuldigingen aan het adres van zijn cliënten uit, miskent dat het juist de taak van een advocaat in een erfrechtelijke familieruzie als de onderhavige is, om de-escalerend op te treden. De vraag die voorligt is echter niet, of verweerder verstandig heeft gehandeld, maar of hij klachtwaardig heeft gehandeld. Daaromtrent overweegt de raad als volgt.

4.4 Aan klagers kan worden toegegeven dat een beschuldiging als deze niet lichtvaardig mag worden geuit. In het licht echter van de brief van de verzekeraar van 23 februari 2012 moet worden aangenomen dat iemand inderdaad telefonisch aan de verzekeraar het postadres van een van de erven uit "het kamp van klagers" heeft opgegeven en dat de post een tijdlang ook daadwerkelijk naar het gewijzigde postadres is gestuurd. Daarnaast is verweerder toen hij zijn uitlating deed afgegaan – naar hij ter zitting heeft toegelicht – op een mededeling van zijn cliënte dat zij uit telefonische informatie van de verzekeraar had geconcludeerd dat het klager sub 1 was geweest die het onjuiste adres aan de verzekeraar had doorgegeven. In het licht van deze omstandigheden, gevoegd bij de omstandigheid dat verweerder ervan uit mocht gaan dat klager sub 1 soms (administratieve) werkzaamheden verrichtte voor de erfgenaam aan wie het postadres in kwestie toebehoort, kan niet worden gezegd dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid van zijn stelling. Dat het proces-verbaal van de aangifte die zijn cliënte van deze feiten heeft gedaan, niet de naam van klager sub 1 noemt, maakt dit niet anders. Verweerder heeft immers ook niet gesteld dat het proces-verbaal de naam van klager sub 1 noemt. Dat verweerder de adreswijziging kwalificeert als een poging om de polis aan zijn cliënte te onttrekken, maakt het voorgaande ook niet anders. Een kwalificatie is immers niet een feitelijke stelling. De genoemde maatstaf ziet uitsluitend op stellingen van feitelijke aard. 

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c) verwijst de raad naar de overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter, waarmee de raad zich geheel verenigt.

Ad klachtonderdeel d)

4.6 Het vierde klachtonderdeel ziet erop dat verweerder niet is ingegaan op een voorstel tot nader overleg dat door klager sub 1 is gedaan na afloop van een zitting en dat verweerder gereageerd zou hebben met de woorden dat “[klager sub 1] de laatste zou zijn met wie hij zou overleggen.” De raad sluit zich voor de beoordeling van dit klachtonderdeel aan bij de overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter. Immers, niet is vast komen te staan dat verweerder zich op deze wijze heeft uitgelaten jegens klager sub 1. Daarbij neemt de raad tevens in aanmerking dat het verweerder, nu de wederpartijen op dat moment werden bijgestaan door een advocaat, niet vrij stond rechtstreeks overleg te plegen met klager sub 1.

4.7 De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden niet kunnen slagen. Nu het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, J.H.P. Smeets, A.M. Vogelzang en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2013.

Griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.