Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4040

Zaaknummer

12-196A

Inhoudsindicatie

Betreft klacht tegen eigen advocaat. Verweerder is nodeloos een procedure begonnen tegen een bepaalde partij. De toezegging van verweerder dat hij klager zou compenseren door een andere procedure te starten, is verweerder niet nagekomen.  Klacht gegrond, berisping. Art. 48 lid 7 Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van 12 maart 2012

in de zaak 12-196A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te AMSTERDAM   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 26 juni 2012 met kenmerk GK/JTH 1112-166, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 januari 2013 in aanwezigheid van klager. Mr. V. heeft als praktijkwaarnemer van verweerder de zitting bijgewoond. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad.

- De stukken genummerd 1 - 22 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 26 juni 2012 behorende inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft als gevolg van mishandeling blijvend hersenletsel overgehouden. Hiervoor heeft hij met behulp van ARAG geprobeerd verhaal te zoeken op de daders. Na enige tijd heeft klager B. Advocaten ingeschakeld.

2.2 B. Advocaten stelde zich op het standpunt dat ARAG een fout zou hebben gemaakt in de behandeling van het dossier door niet tijdig de verjaring richting de verzekeraar van de daders de stuiten. Om de nadelige gevolgen van die verjaring te vermijden, heeft B. Advocaten het niet op een procedure tegen de daders willen laten aankomen. Als gevolg hiervan heeft klager in der minne een lager schikkingsbedrag van de verzekeraar van de daders aanvaard.

2.3 Verweerder heeft de behandeling van de zaak vervolgens van B. Advocaten overgenomen met het doel de resterende schade op ARAG te verhalen.

2.4 Verweerder heeft dan ook een dagvaarding uitgebracht aan ARAG. Al snel bleek dat geen sprake was van verjaring, aangezien – kort gezegd – de verzekeraar van de daders aansprakelijkheid had erkend. Er was derhalve geen sprake van een beroepsfout van ARAG. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 17 juni 2005 B. Advocaten aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade.

2.5 Bij brief van 30 januari 2007 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“Ik breng u voor de bespreking van heden en de verdere werkzaamheden tot en met het opstellen van de dagvaarding geen kosten rechtsbijstand in rekening; zulks ter compensatie van de door u betaalde kosten in verband met het voeren van de procedure bij de rechtbank Utrecht tegen de ARAG.”

2.6 Bij brief van 13 maart 2007 heeft verweerder klager laten weten dat de verzekeraar van B. Advocaten niet meer wilde betalen dan EUR 15.000,-. Voorts heeft verweerder klager het volgende laten weten:

“Ik zal nu conform de met u gemaakte afspraken mij zetten aan het opstellen van een conceptdagvaarding.”

2.7 Bij brief van 13 november 2008 heeft klager verweerder een brief gestuurd en hem gevraagd wanneer hij de concept dagvaarding tegemoet kon zien. Voorts heeft klager verweerder in die brief een termijn gesteld, aangezien klager meende dat de kwestie te lang stil lag.

2.8 Bij brief van 18 december 2008 heeft klager verweerder opnieuw een brief gestuurd, waarin klager constateerde dat verweerder niet had gereageerd op de brief van 13 november 2008 van klager en nog geen concept dagvaarding had opgesteld.

2.9 Mr. K. heeft de behandeling van het dossier vervolgens van verweerder overgenomen. Tijdens de op 19 september 2011 gehouden comparitie van partijen is een schikking bereikt, inhoudende dat (de verzekeraar van) B. Advocaten klager een bedrag van EUR 65.000,- zou betalen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder tot dagvaarding is overgegaan zonder het dossier deugdelijk te bestuderen;

b) verweerder gedurende vier jaar niets aan de zaak van de klager heeft gedaan;

c) niet heeft gereageerd op verzoeken van klager contact met hem op te nemen;

d) klager door toedoen van verweerder schade lijdt.

4 VERWEER

4.1 In zijn brief aan de deken van 15 maart 2012 heeft verweerder erkend dat hem is ontgaan dat de verzekeraar van de daders aansprakelijkheid had erkend. Volgens verweerder betekent dit niet per definitie dat de procedure tegen ARAG en de daarmee gepaard gaande kosten onnodig zijn gemaakt. Een advocaat kan namelijk geen resultaat garanderen.

4.2 Ter zitting is namens verweerder aan de orde gesteld dat verweerder klager nimmer de belofte heeft gedaan om klager te compenseren voor de kosten van de ten onrechte tegen ARAG gestarte procedure. De inhoud van de met klager gevoerde correspondentie mag volgens verweerder niet aldus worden begrepen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad zal hierna de verschillende klachtonderdelen afzonderlijk bespreken.

klachtonderdeel a

5.2 Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerder tot dagvaarding van ARAG is overgegaan zonder het dossier deugdelijk te bestuderen. De raad is van oordeel dat, indien verweerder het dossier goed zou hebben bestudeerd, duidelijk zou zijn geworden dat een procedure tegen ARAG onnodig was aangezien sprake was erkenning van aansprakelijkheid. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij het dossier nauwkeurig bestudeerd, teneinde te voorkomen dat een procedure wordt gestart die niet gevoerd had hoeven worden.

5.3 De raad is van oordeel dat het verweer van verweerder inhoudende dat geen resultaat kan worden gegarandeerd en dat het mogelijk is een brief over het hoofd te zien, niet opgaat. Daaraan doet niet af dat B. Advocaten dezelfde fout had gemaakt. Bovendien is klager inmiddels schadeloos gesteld voor die fout.

5.4 Klachtonderdeel a is dan ook gegrond.

klachtonderdeel b

5.5 Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerder gedurende vier jaar niets aan de zaak van klager heeft gedaan. Bij brief van 30 januari 2007 heeft verweerder de toezegging gedaan een dagvaarding op te zullen stellen om klagers schade op B. Advocaten te verhalen; voor die werkzaamheden zou klager geen kosten in rekening brengen. Deze toezegging heeft verweerder bij brief van 13 maart 2007 herhaald.

5.6 Uit het dossier blijkt dat verweerder de gedane toezegging om een concept dagvaarding op te stellen niet is nagekomen. De raad ziet in de inhoud van verweerders brief van 30 januari 2007 een belofte van verweerder om de door klager onnodig gemaakte kosten in de procedure tegen ARAG te compenseren. Deze belofte is verweerder niet nagekomen, terwijl verweerder gedurende lange tijd onduidelijkheid heeft laten bestaan bij klager over of en wanneer een concept dagvaarding zou worden opgesteld. Zeker na de eerder gemaakt fout is de raad van oordeel dat op verweerder de zware verplichting rustte, om één en ander voortvarend op te pakken.

5.7 Klachtonderdeel b is dan ook gegrond.

klachtonderdeel c

5.8 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het niet reageren door verweerder op verzoeken van klager. Uit het hiervoor geschetste feitencomplex blijkt dat klager verweerder een aantal malen dringend heeft verzocht een dagvaarding op te stellen, op welke verzoeken verweerder niet heeft gereageerd. De raad is van oordeel dat het van verweerder mocht worden verwacht op deze correspondentie van klager te reageren.

5.9 Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

klachtonderdeel d

5.10 Klager heeft de raad verzocht een schadevergoeding te bepalen. Het is niet mogelijk in een tuchtprocedure als de onderhavige een schadevergoeding toe te wijzen.

5.11 Ten aanzien van dit klachtonderdeel oordeelt de raad dat klager niet ontvankelijk is.

6 MAATREGEL

6.1 Met betrekking tot de op te leggen maatregel acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. Verweerder heeft in de correspondentie met de deken geen blijk gegeven van enig inzicht in de onjuistheid van zijn handelen. Zeker in een geval waarin een advocaat een fout heeft gemaakt en vervolgens toezeggingen doet zijn cliënt hiervoor te compenseren, rust op de advocaat een zwaarwegende plicht deze toezegging na te komen. De raad rekent het verweerder aan dat hij deze toezegging niet is nagekomen en dat hij bovendien ontkent dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan, terwijl de met klager gevoerde correspondentie op dit punt geen andere wijze kan worden uitgelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b en c gegrond;

- verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel d;

- legt aan verweerder de maatregel op van berisping;

- spreekt ingevolge artikel 48 lid 7 van de advocatenwet ambtshalve uit dat verweerder jegens klager niet die zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

 

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. G. Kaaij, mr. R. Lonterman, mr. M. Pannevis, mr. S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan van de ongegronde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en van de gegrond verklaarde klachtonderdelen:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl