Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3714

Zaaknummer

12-368A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd, dan wel documenten in het geding heeft gebracht, waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid, respectievelijk vals zouden zijn. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 8 januari 2013

in de zaak 12-368A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 december 2012, met kenmerk GJK/YH; 1112-0846, door de raad ontvangen op 17 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is de advocaat van klaagsters wederpartij in een procedure in kort geding waarin van klaagster schadevergoeding is gevorderd vanwege het vermeende stalken van de wederpartij. Ook heeft verweerder in voormeld kort geding namens zijn cliënt, de wederpartij van klaagster, gevorderd dat klaagster gedurende vijf jaar werd verboden om contact op te nemen met de wederpartij of één van haar bedrijven en dat haar bovendien werd verboden op internet teksten te plaatsen over de wederpartij of één van haar bedrijven. Het kort geding volgde op een eerder in de Verenigde Staten gevoerde procedure.

1.3 Op 17 april 2012 is klaagster gedagvaard om op 25 april 2012 voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam te verschijnen. Bij die gelegenheid is een dagvaarding aan klaagster verstrekt met verschillende producties. Op 25 april 2012 heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden tot 30 mei 2012. Verweerder heeft vervolgens namens zijn cliënt, de wederpartij van klaagster, in aanloop van de zitting van 30 mei 2012 aanvullende producties in het geding gebracht. Op 30 mei 2012 is de zaak (ter zitting) voortgezet, waarna op 15 juni 2012 de Rechtbank Amsterdam vonnis heeft gewezen. In voormeld vonnis is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van de door verweerder overgelegde producties. Op 13 juli 2012 is door klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Amsterdam.

1.4 Bij brief van 5 juni 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a) in de civiele procedure ter onderbouwing van zijn pleidooi op 30 mei 2012 doelbewust vervalste documenten aan de rechter heeft overgelegd;

b) heeft nagelaten de identiteit van zijn eigen cliënten vast te stellen en het daardoor heeft doen voorkomen dat hij klaagster namens een natuurlijk persoon had gedagvaard terwijl dit in werkelijkheid geen bestaand persoon betrof, maar een zogenaamde 'fictitious business name';

c) hij in zijn pleidooi heeft doen voorkomen alsof meerder aangiftes bij het Federal Bureau of Investigation (hierna "FBI") zijn gedaan tegen klaagster, terwijl dat onjuist is gebleken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder acht de klacht ongegrond. Hij heeft ten aanzien van alle klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer zonodig zal worden behandeld bij de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat, nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klaagster wederpartij, heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt

4.2 Bedoelde vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze kan onder meer worden ingeperkt, indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen is gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Klachtonderdelen a en c lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Met deze klachtonderdelen beklaagt klaagster zich erover dat verweerder doelbewust vervalste documenten in de civiele procedure aan de rechter heeft overgelegd en bovendien in zijn pleidooi heeft doen voorkomen dat meerdere aangiftes bij het FBI zijn gedaan tegen klaagster, terwijl dat onjuist zou zijn gebleken. Ten aanzien van deze klachtonderdelen heeft verweerder gesteld dat klaagster haar standpunt in de civiele procedure naar voren had moeten brengen en niet in de onderhavige tuchtprocedure. Bovendien mocht verweerder naar eigen zeggen erop vertrouwen – zolang er geen indicaties van het tegendeel zijn – dat zijn cliënten hem authentieke documenten en juiste informatie hadden verstrekt. Ten slotte is ook de Rechtbank Amsterdam uitgegaan van de juistheid van de door verweerder ingebrachte producties, aldus verweerder.

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter treft het verweer van verweerder doel. De voorzitter overweegt dat als klaagster het niet eens is met hetgeen verweerder (namens zijn cliënten) heeft gesteld, dan wel meent dat de door verweerder ingebrachte producties zijn vervalst, klaagster een en ander dient te bestrijden in voornoemde civiele procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om een inhoudelijk oordeel over het geschil tussen klaagster en de cliënten van verweerder te geven. De tuchtrechter toetst in dit geval slechts of verweerder mocht afgaan op de informatie die hij van zijn cliënten had ontvangen.

4.5 Verweerder is afgegaan op het feitenmateriaal dat hij van zijn cliënten ontving. Klaagster heeft geen concrete feiten en omstandigheden genoemd op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder de juistheid van de stellingen van zijn cliënten en/of de door hen aan verweerder verstrekte documenten had moeten verifiëren op juistheid/echtheid. Ook de Rechtbank Amsterdam is van de juistheid van voormelde documenten en stellingen uitgegaan. Het is aan klager om de onjuistheid daarvan in de betreffende gerechtelijke procedure en niet in een tuchtrechtelijke procedure te bestrijden. Niet aannemelijk is derhalve geworden, dat zich hier het – in de hiervoor besproken maatstaf genoemde – uitzonderingsgeval voordeed dat verweerder de van zijn cliënten gekregen informatie en documenten nader had moeten verifiëren. De juistheid van die informatie en documenten was naar het oordeel van de voorzitter niet op voorhand onaannemelijk. Klachtonderdelen a en c zijn kennelijk ongegrond. 

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de identiteit van zijn cliënten onvoldoende zou hebben gecontroleerd. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat zijn beide cliënten hem een kopie van hun rijbewijs hebben verstrekt en dat de foto op het rijbewijs overeenkwam met de foto's van zijn cliënten op diverse internetsites. Klaagster heeft dit niet weersproken. Klaagster heeft bovendien onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder de identiteit van zijn cliënten onvoldoende zou hebben gecontroleerd. Klaagster heeft ten slotte niets ingebracht tegen de stelling van verweerder dat hij geen enkele reden had te twijfelen aan de identiteit van zijn cliënten, nu zijn cliënten eerder – onder begeleiding van advocaten - procedures hadden geïnitieerd in de Verenigde Staten en aldaar ook vonnissen hadden verkregen. Nu klaagster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat verweerder de identiteit van zijn cliënten onvoldoende zou hebben gecontroleerd, is ook klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo, als griffier op 8 januari 2013.

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.