Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:221

Zaaknummer

13-124

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerster geen, althans te weinig werkzaamheden in haar schadezaak te hebben verricht, waardoor klaagster nog meer schade heeft opgelopen en slecht bereikbaar voor klaagster te zijn geweest. De raad overweegt het volgende. Uit het feitencomplex zoals dat blijkt uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat een eventuele vertraging in de zaak veroorzaakt is door de eigen handelwijze van verweerster, die lang gewacht heeft met het aanleveren van gegevens, waarom verweerster diverse malen in heldere bewoordingen had gevraagd. Die gegevens waren nodig voor een verdere juridische onderbouwing van de vordering van klaagster, voor het kunnen starten van een medisch haalbaarheidsonderzoek en voor de financiële basis waarop verweerster haar werkzaamheden zou uitvoeren. Klaagster kon niet van verweerster verlangen dat zij (zolang er geen toevoeging was) zonder uitzicht op betaling van haar declaratie en (toen de toevoeging er was) zonder de betaling van de eigen bijdrage (ondanks de gemaakte afspraak tot betaling in termijnen), haar werkzaamheden zou voortzetten. Dat klaagster met een andere advocaat in het verleden een andere ervaring had gehad maakt dat niet anders. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 16 december 2013

in de zaak 13-124

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

p/a A

klaagster

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 29 mei 2013 met kenmerk RvT 1213-9642/LB/sd, door de raad ontvangen op 30 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2013 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar dochter en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft verweerster in juni 2011 benaderd voor bijstand in een schadezaak tegen een TANDHEELKUNDIG CENTRUM. Dit centrum zou klaagster onoordeelkundig hebben behandeld.

2.3    Verweerster heeft het TANDHEELKUNDIG CENTRUM op 26 juli 2011 aansprakelijk gesteld op basis van wat klaagster had verteld. Tevens heeft verweerster toen een voorschotnota gezonden op basis van de te verwachten eigen bijdrage in het kader van gefinancierde rechtshulp, die enkel gebaseerd was op het inkomen van klaagster, aangezien verweerster slechts over die gegevens beschikte. De toevoeging was nodig ten behoeve van verweersters betaling en ten behoeve van een bij de Raad voor Rechtsbijstand aan te vragen subsidie voor een medisch onderzoek, dat verweerster in het kader van de aansprakelijkstelling van het TANDHEELKUNDIG CENTRUM raadzaam achtte. Het TANDHEELKUNDIG CENTRUM heeft in een brief van 4 augustus 2011 aansprakelijkheid afgewezen, welke brief verweerster kort na ontvangst aan klaagster heeft doorgestuurd. Verweerster heeft daarbij tevens (opnieuw) om de benodigde financiële gegevens van de echtgenoot van klaagster gevraagd in verband met het aanvragen van een toevoeging en zij heeft aangegeven dat zij, gelet op de afwijzing van de aansprakelijkheid, stukken, diende te ontvangen ter onderbouwing van de vordering van klaagster.

2.4    In het najaar van 2011 heeft de dochter van klaagster verweerster gebeld. Verweerster heeft toen opnieuw gevraagd om de financiële gegevens van de echtgenoot van klaagster en om de stukken ter onderbouwing van de vordering. In januari 2012 is er opnieuw contact geweest met de dochter en is opnieuw om genoemde stukken gevraagd. Er is toen ook een declaratie op basis van een uurtarief gezonden, omdat wegens het uitblijven van gegevens van de echtgenoot van klaagster nog altijd geen toevoeging aangevraagd had kunnen worden.

2.5    Op 8 februari 2012 heeft verweerster de inhoudelijke stukken van klaagster(s dochter) ontvangen, waaronder een uitspraak van de klachtencommissie van het TANDHEELKUNDIG CENTRUM. Daarin kreeg klaagster weliswaar ten dele gelijk, maar het klachtonderdeel dat zag op de behandeling van TANDHEELKUNDIG CENTRUM was ongegrond verklaard. Daarom kon aan die beslissing geen argument voor de zaak worden ontleend. In een brief van 22 maart 2012 die per post aan klaagster en per e-mail aan de dochter van klaagster is verzonden heeft verweerster uitgelegd waarom zij welke stukken nodig had, heeft zij het stappenplan uiteengezet en heeft zij gemotiveerd waarom een medisch haalbaarheidsonderzoek nodig was.

2.6    Op 27 april 2012 heeft verweerster de financiële gegevens van de echtgenoot van klaagster ontvangen. Op diezelfde dag heeft verweerster een toevoeging aangevraagd, die werd afgewezen. Vervolgens heeft zij met klaagster(s dochter) besproken dat klaagster zelf om peiljaarverlegging kon vragen. Klaagster heeft een tijdlang niet om die peiljaarverlegging gevraagd.

2.7    Op 15 mei 2012 heeft verweerster voor klaagster bij de raad voor rechtsbijstand subsidie aangevraagd voor een medisch haalbaarheidsonderzoek. Op 12 juli 2012 heeft de dochter van klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerster, maar het lukte haar niet verweerster te spreken. Wel heeft zij het verzoek doorgegeven of verweerster voor de peiljaarverlegging kon zorgen. Bij brief van 16 juli 2012 heeft verweerster daarop geantwoord dat klaagster daarvoor zelf diende te zorgen en heeft zij een betalingsvoorstel gedaan omtrent de voorschotnota van de verwachte eigen bijdrage.

2.8    Op 12 september 2012 werd, na de peiljaarverlegging, de toevoeging alsnog verleend en zond verweerster klaagster het formulier voor de aanvraag van de subsidie voor het medische haalbaarheidsonderzoek. In november 2012 heeft een gesprek met de dochter plaatsgevonden. In dit gesprek heeft verweerster gevraagd om actuele medische gegevens ten behoeve van het haalbaarheidsonderzoek en is een betalingsafspraak gemaakt voor € 150,- per maand in verband met de inmiddels opgelegde eigen bijdrage (van € 786,-).

2.9    In december 2012 is de subsidie voor het medische haalbaarheidsonderzoek verleend. Dat gebeurde nier eerder omdat de toevoeging aanvankelijk was afgewezen en daardoor de subsidie-aanvraag geen doorgang kon vinden. Voor 30 januari 2013 had verweerster met klagers dochter een belafspraak die geen doorgang heeft gevonden. Het was verweersters bedoeling om na overleg met haar boekhouder (waarbij bleek dat klaagster nog geen betaling aan verweerster had gedaan, ondanks de gemaakte afspraak), aan klaagsters dochter een e-mail te sturen, die evenwel een brief is geworden die pas de volgende dag aan klaagster is verzonden. In een e-mail van 1 februari 2013 heeft verweerster aan de dochter van klaagster haar excuses aangeboden voor het feit dat zij niet had gebeld. De afspraak maandelijks € 150 te betalen was op het moment waarop verweersters bijstand eindigde, nog in het geheel niet nagekomen. Die beëindiging vond plaats eind februari 2013, nadat klager(s dochter) het vertrouwen in verweerster had opgezegd.

2.10    Bij brief van 28 februari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    geen, althans te weinig werkzaamheden in klaagsters schadezaak te verrichten, waardoor klaagster nog meer schade heeft opgelopen,

b)    slecht bereikbaar te zijn voor klaagster.

3.2    Ter onderbouwing van de klacht, voor zover niet al onder de feiten opgenomen, heeft klaagster nog het volgende naar voren gebracht.

Verweerster had gezocht naar een kantoor dat op basis van no cure no pay werkte. Klaagster begrijpt niet waarom verweerster zich zo druk maakte over haar vergoeding. Uit ervaring met andere advocaten wist klaagster dat een cliënt niet altijd direct behoeft te betalen. Klaagster deelde geen inkomen met haar echtgenoot zodat het voor haar bijzonder moeilijk was om de door verweerster gevraagde informatie over zijn inkomen te verschaffen.

Verweerster heeft, aldus klaagster, te weinig gedaan in de letselschadezaak. Het TANDHEELKUNDIG CENTRUM had zijn fout toegegeven. Van alle brieven die klaagster van verweerster ontving had er maar één betrekking op de zaak zelf, te weten de aansprakelijkstelling van de wederpartij. De dochter van klaagster heeft regelmatig contact gezocht met verweerster. Soms kreeg de dochter een reactie terug. Vaak ook niet. Alles ging per e-mail. Het is wel zo dat de dochter van klaagster altijd van de stukken die verweerster aan klaagster zond per e-mail een kopie heeft ontvangen.

4    VERWEER

Verweerster verwijst naar hetgeen zij tussen juni 2011 en eind februari 2013 heeft gedaan. Zij voert aan dat de vertraging in de uitvoering van de bijstand is te wijten aan het lange tijd uitblijven van de aan klaagster verzochte gegevens (zoals de onderbouwende medische stukken en de gegevens rond het inkomen van haar echtgenoot). Zij voert voorts aan dat de gang van zaken rond de belafspraak van 30 januari 2013 ongelukkig is te noemen, maar wijst daarbij op de door haar gemaakte excuses.

5       BEOORDELING

         Klachtonderdeel a

Klaagster verwijt verweerster dat zij te weinig aan de zaak heeft gedaan. Uit het feitencomplex zoals dat blijkt uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting en zoals hiervoor is weergegeven, blijkt dat een eventuele vertraging in de zaak veroorzaakt is door de eigen handelwijze van verweerster, die lang gewacht heeft met het aanleveren van gegevens, waarom verweerster diverse malen in heldere bewoordingen had gevraagd. Die gegevens waren nodig voor een verdere juridische onderbouwing van de vordering van klaagster, voor het kunnen starten van een medisch haalbaarheidsonderzoek en voor de financiële basis waarop verweerster haar werkzaamheden zou uitvoeren. Klaagster kon niet van verweerster verlangen dat zij (zolang er geen toevoeging was) zonder uitzicht op betaling van haar declaratie en (toen de toevoeging er was) zonder de betaling van de eigen bijdrage (ondanks de gemaakte afspraak tot betaling in termijnen), haar werkzaamheden zou voortzetten. Dat klaagster met een andere advocaat in het verleden een andere ervaring had gehad maakt dat niet anders.

Uit de feiten blijkt dat zodra er gegevens door klaagster werden verstrekt de zaak voortgang had. Verweerster heeft de wederpartij van klaagster aansprakelijk gesteld en toen de aansprakelijkheid werd afgewezen heeft zij aangegeven welke extra gegevens zij nodig had. Ook heeft zij voor klaagster een toevoeging aangevraagd en nadat de toevoeging uiteindelijk was verstrekt subsidie voor een haalbaarheidsonderzoek aangevraagd en verkregen. De raad kan op grond van dit alles niet inzien dat verweerster in (de inhoud of de voortgang van) haar werkzaamheden voor klaagster tekort is geschoten. Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b

Gelet op de door verweerster genoemde contactmomenten en de inhoud daarvan, zoals blijkt uit het klachtdossier en uit de ter zitting naar voren gebrachte stellingen van verweerster die door verweerster niet, althans onvoldoende, zijn weersproken, is niet aannemelijk geworden, dat er onvoldoende contact is geweest tussen klaagster en verweerster. Verweerster erkent dat zij in strijd met de gedane toezegging op 30 januari 2013 geen telefonisch contact met klaagster heeft opgenomen. Verweerster heeft aangegeven dat het haar bedoeling was om na overleg met de boekhouder een e-mail te sturen en dat die e-mail per abuis een brief is geworden die pas de volgende dag aan klaagster is verzonden. In haar e-mail van 1 februari 2013 heeft verweerster aan de dochter van klaagster haar excuses aangeboden voor het feit dat zij niet had gebeld. Ook al is hier sprake van een ongelukkige situatie, op grond van de door verweerster gegeven toelichting en de door haar aan klaagster(s dochter) aangeboden excuses is de raad van oordeel dat het handelen van verweerster niet van zodanig gewicht is dat haar daarvan een tuchtrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klaagster tegen verweerster is in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, C.J. Lunenberg-Demenint, L.A.M.J. Pütz en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.