Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:74
Zaaknummer
R. 4050/12.184
Inhoudsindicatie
Het betreft een verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad.
Inhoudsindicatie
In het verzet heeft klager gewezen op het feit dat zijn klacht mede het algemeen belang dient.
Inhoudsindicatie
De Raad heeft overwogen dat bij het beoordelen van de vraag of een klacht ontvankelijk is van belang is of klager rechtstreeks in zijn belang is geschaad.
Inhoudsindicatie
Bij de beoordeling van het verzet laat de raad buiten beschouwing datgene wat klager in het kader van het algemeen belang naar voren heeft gebracht.
Inhoudsindicatie
De voorzitter van de raad heeft bij voorzittersbeslissing geoordeeld dat klager ontvankelijk is in zijn klacht en heeft het door verweerder opgeworpen verweer van tijdsverloop verworpen.
Inhoudsindicatie
Bij de behandeling van het verzet beroept verweerder zich wederom op de niet-ontvankelijkheid van klager. De raad oordeelt dat in het verzet niet opnieuw beoordeeld zal worden of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Uitgangspunt is dat klager, zoals de voorzitter geoordeeld heeft, ontvankelijk is in zijn klacht.
Inhoudsindicatie
De raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter. Hetgeen klager in zijn verzet heeft aangevoerd, is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de voorzitter heeft gegeven.
Inhoudsindicatie
Het verzet is ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 9 oktober 2012 met kenmerk K120 2011/2012 ew/kme, door de raad ontvangen op 10 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 9 november 2012 heeft de voorzitter van de raad het klachtonderdeel a. kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen b. en c. kennelijk ongegrond, welke beslissing op 12 november 2012 aan partijen is verzonden.
1.3 Bij brief van 25 november 2012, door de raad ontvangen op 26 november 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 april 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder, vergezeld van mr. K, kantoorgenote van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 25 november 2012.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder behartigt de belangen van de Staat der Nederlanden. Verweerder heeft de Staat der Nederlanden vanaf 5 oktober 1998 bijgestaan in een aantal procedures die op verzoek van klager zijn gevoerd.
2.2 De klacht heeft betrekking op stellingen die verweerder namens de Staat der Nederlanden heeft ingenomen in een kort geding dat op 13 september 2010 ten overstaan van de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage heeft gediend. Klager trad daarbij op als eiser voor zichzelf.
2.3 Klager heeft in dit kort geding een schadevergoeding van de Staat der Nederlanden gevorderd. Grondslag van deze vordering is dat er in de strafzaak, waarin klager is veroordeeld, fouten zouden zijn gemaakt.
2.4 Bij kort geding vonnis van 23 september 2010 zijn de vorderingen van klager wegens verjaring afgewezen.
2.5 Bij brief met bijlagen van 12 september 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:
a. de hem opgedragen zaken niet zorgvuldig heeft behandeld (gedragsregel 4);
b. feitelijke gegevens aan de rechter heeft verstrekt, waarvan verweerder weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn (gedragsregel 30);
c. zich jegens klager onnodig grievend heeft uitgelaten.
Voor wat betreft klachtonderdeel b. klaagt klager over een zevental mededelingen respectievelijk aanduidingen in verweerders pleitnota en diens conclusie van antwoord.
Verweerder heeft in zijn pleitnota van 13 september 2010 gesteld:
mededeling 1
“(i) dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens klager (red.), (ii) dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich tegen een – hernieuwde – toetsing van klagers (red.) stellingen door de burgerlijke rechter verzet (…).”
mededeling 2
“de Hoge Raad zich in de laatste herzieningsprocedure (over dit punt heeft) uitgelaten, met het oordeel dat niet gezegd kan worden dat ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdacht aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Daarmee is de kous voor de burgerlijke rechter af.”
mededeling 3
“Het verwijt dat de aangifte van S. (red.) op onrechtmatige wijze is verkregen, is door het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 16 juni 1995 beoordeeld en verworpen. Ook hier staat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen aan een herbeoordeling van deze vraag – ruim vijftien jaar later – in de weg.”
mededeling 4
“In datzelfde arrest heeft het hof een bewijsverweer dat zag op beweerdelijk “lekken” naar de pers verworpen, omdat daarvan niet was gebleken. Voor zover de burgerlijke rechter niet ook aan dat oordeel zou zijn gebonden, heeft te gelden dat klager (red.) op dit punt in ieder geval niets nieuws naar voren heeft gebracht.”
mededeling 5
“Ook de volledigheid van het strafdossier is in de strafzaak ampel aan de orde geweest. Het gerechtshof Den Haag heeft aan alle stellingen van klager (red.) op dit punt aandacht besteed, het EHRM heeft een hiermee verband houdende klacht niet-ontvankelijk geoordeeld en de Hoge Raad heeft een hierop gebaseerd herzieningsverzoek eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Voor de burgerlijke rechter blijft daarmee ook op dit punt geen beoordelingsruimte over.”
Verweerder heeft in zijn conclusie van antwoord van 13 september 2010 verwezen naar hetgeen S. ter zitting van het hof van 17 februari 1995 heeft verklaard en geciteerd:
aanduiding 6
“Maar ook als ik had geweten dat die geruchten onjuist waren, dan had ik aangifte gedaan, want (de getuige wendt zich tot de verdachte) ik voelde me door je belazerd. (…)
Ik heb besloten aangifte te doen om andere vrouwen tegen klager (red.) te beschermen, R. (red.) heeft tegen mij gezegd dat als ik aangifte zou doen er meer zouden volgen.”
Verweerder heeft zich bewust bediend van het beletselteken, zodat bij lezing van de conclusie van antwoord aan de voorzieningenrechter werd onthouden hetgeen S. werkelijk had verklaard.
Verweerder heeft in zijn conclusie van antwoord van 13 september 2010 gesteld:
mededeling 7
“De Staat bestrijdt ook de suggestie op p. 3 van de kort geding dagvaarding dat mevrouw mr. L. (red.), raadsheer in het gerechtshof Den Haag, met haar verklaring (productie 29, p.3) dat in het tweede proces-verbaal iets “rechtgedraaid” moest worden het oog op iets onoorbaars heeft gehad. Zij heeft slechts aangegeven dat in het proces-verbaal van de eerste zitting abusievelijk geen melding is gemaakt van de overlegging door mr. L. (red.) van aanvankelijk ontbrekende stukken – die het hof inmiddels ook al, in tweede instantie, via de rechtbank hadden bereikt – en dat zij vond dat dat in het tweede proces-verbaal diende te worden rechtgezet. Daar is niets mis mee.”
3.1 In zijn verzet gaat klager puntsgewijs in op de beoordeling van de voorzitter. Klager wijst op het algemeen belang dat hij aan de orde wil stellen met zijn klacht cq. het verzet.
4 BEOORDELING
4.1 Voor zover het verzet van klager ziet op bescherming van het algemeen belang, wijst de raad er op dat, om te beoordelen of een klacht ontvankelijk is, van belang is of een klager rechtstreeks in zijn belang geschaad is. Schending van het algemeen belang, althans een ander belang dan het directe belang van klager zelf, kan derhalve niet leiden tot een ontvankelijk verklaring van de klacht.
4.2 De Raad zal bij de beoordeling van het verzet dan ook buiten beschouwing laten hetgeen klager in het kader van het algemeen belang naar voren heeft gebracht.
4.3 Naar aanleiding van hetgeen namens verweerder tijdens de zitting naar voren is gebracht, merkt de raad voorts op dat in het verzet geen complete inhoudelijke beoordeling van de klacht plaats vindt. De raad zal in het verzet niet opnieuw beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Uitgangspunt is dat klager, zoals de voorzitter geoordeeld heeft, ontvankelijk is in zijn klacht.
4.4 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de
beoordeling van de voorzitter. Hetgeen klager in het verzet hebben aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de voorzitter heeft gegeven.
4.5 Met betrekking tot het door de voorzitter onder punten 3.14 en 3.15 gestelde, betreffende de zogenaamde mededeling nummer 4, vult de raad aan dat de mondelinge mededeling, althans de mededeling in de pleitnota van verweerder, in samenhang beschouwd moet worden met de stellingen van verweerder in de conclusie van antwoord, die in het kort geding is ingediend en waarin de stellingen van verweerder met betrekking tot de mededeling "… dat er niets nieuws onder de zon is", verder worden toegelicht.
5 BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.Ph.J. baron Van Utenhove, R. de Haan, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.