Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4186

Zaaknummer

12-291A

Inhoudsindicatie

 Verzetzaak. Derdengeldenrekening van verweerster betaaladres, dus geen eigen plicht verweerster. Rechtsmiddel aanwenden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Cliënte van verweerster had daar enig redelijk belang bij. Geen strijd met gedragsregel 19. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 9 april 2013

in de zaak 12-291A    

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 22 oktober 2012 op de klacht van:

1. Mevrouw mr.

2. De heer

  klagers

 tegen:

 

 Mevrouw mr.

 advocaat te Amsterdam

 

 verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 september 2012 met kenmerk 1112-774, door de raad ontvangen op 28 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 22 oktober 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde datum aan klager is verzonden.

1.3 Bij (fax)brief van 5 november 2012, door de raad eveneens op die datum ontvangen, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 februari 2013 in aanwezigheid van klaagster sub 1 en verweerster.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van 5 november 2012, met bijlage.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter het volgende heeft miskend:

(i) Niet de cliënte van verweerster (de ex-vrouw) diende na de beschikking van het hof van 23 februari 2012 de door klager sub 2 betaalde gelden terug te betalen, maar verweerster. Zij heeft de gelden immers ontvangen op haar derdengeldenrekening. Zij was, nadat namens klager sub 2 het verzoek tot onmiddellijke terugbetaling was gedaan, gehouden zonder dralen die gelden terug te betalen.

(ii) De wet bepaalt in artikel 821 juncto 826 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heel duidelijk dat na het moment waarop een echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven, geen voorlopige voorzieningen meer kunnen worden gevraagd. Verweerster wist dit en heeft dus willens en wetens een kansloze procedure ingesteld, waardoor zij klager sub 2 onnodig op advocatenkosten heeft gejaagd

(iii) Door het toezenden van de beschikking aan de deurwaarder ter betekening begint de executie. Op grond van Gedragsregel 19 had verweerster eerst tot betekening van de beschikking met aanzegging tot betaling mogen overgaan nadat zij klager sub 2 de gebruikelijke termijn van veertien dagen had gegund om zelfstandig en vrijwillig daaraan te voldoen.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Ten aanzien van de verzetgronden overweegt de raad nog als volgt.

ad (i)

4.2 Ter zitting hebben klagers desgevraagd verklaard dat aan de storting door klager sub 2 van de gelden op de derdengeldenrekening van verweerster niet een overeenkomst tussen verweerster, klager sub 2 en de cliënte van verweerster ten grondslag lag, waarbij is afgesproken dat verweerster de gelden zou houden voor de partij die daarop uiteindelijk de rechthebbende zou blijken te zijn. Aangenomen moet dus worden dat de derdengeldenrekening van verweerster slechts heeft gefungeerd als betaaladres voor de door klager sub 2 aan de cliënte van verweerster te verrichten betaling. Dit maakt dat slechts de cliënte van verweerster tot terugbetaling was gehouden nadat in rechte was vastgesteld dat de betaling onverschuldigd was geschied en dat op verweerster in dit opzicht geen eigen plicht rustte. Hierop stuit klachtonderdeel 2 reeds af.

ad (ii)

4.3 Voor de vraag of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager sub 2 door namens haar cliënte voorlopige voorzieningen te vragen hoewel de echtscheiding reeds was ingeschreven in de registers, is niet zonder meer bepalend of sprake is van een op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (on)mogelijke procedure, maar of de cliënte van verweerster enig redelijk belang bij die procedure had. Nu de cliënte van verweerster destijds van inkomen verstoken was en een regeling in der minne omtrent een (voorlopige) alimentatie niet mogelijk bleek, kan niet worden gezegd dat zij geen redelijk belang bij de procedure had.

ad (iii)

4.4 Tot slot kan in het midden blijven of het doen betekenen van de beschikking onder Gedragsregel 19 valt, nu in de gegeven omstandigheden van het geval hoe dan ook niet kan worden gezegd dat aan klager sub 2 een langere termijn voor beraad gegund had moeten worden dan hem is gegund. Immers, verweerster heeft de betekening tevoren aangekondigd; daarop is niet gereageerd met een betalingstoezegging; eerst vijf dagen na de aankondiging is daadwerkelijk tot betekening overgegaan; toen waren zeven dagen verstreken sinds de uitspraak; de financiële nood bij de cliënte van verweerster was hoog en de wederpartij had tot dan toe geen bereidheid tot minnelijke oplossingen getoond. De raad verwijst daarbij tevens naar de toevoeging ‘in beginsel’ in Gedragsregel 19.

4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

  BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G.J.W. Pulles, A. de Groot, P. van Lingen en J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 april  2013.

griffier               voorzitter                   

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.