Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3936

Zaaknummer

R.4012/12.146

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft bijstand verleend in een geschil tussen klaagster en een aannemer. Klaagster is tijdens herstelwerkzaamheden, door de aannemer uitgevoerd, door een van diens werknemers beweerdelijk onzedelijk betast. Verweerder heeft een hernieuwde ingebrekestelling aan de aannemer gestuurd. Voorts heeft verweerder een van twee rapporten betreffende het opgeleverde werk aan de CAR-verzekeraar van de aannemer gestuurd. Klaagster heeft de opdracht ingetrokken en daarna contact opgenomen met de CAR-verzekeraar, waarbij bleek dat verweerder niet beide rapporten maar slechts één rapport had gestuurd. Klacht dat verweerder de belangen niet naar behoren heeft behartigd door het wegsturen van de betrokken werknemer van de aannemer en het contact daarover met de aannemer aan klaagster over te laten; dat verweerder niet beide rapporten aan de CAR-verzekeraar heeft gezonden en dat verweerder klaagster niet heeft meegedeeld voornemens te zijn slechts één rapport aan de verzekeraar toe te zenden. De raad acht het eerste klachtonderdeel ongegrond daar niet kan worden vastgesteld dat verweerder in zijn zorgplicht jegens klaagster is tekort geschoten. De raad acht ook het tweede klachtonderdeel ongegrond, hoewel het de voorkeur had verdiend, ook gezien de communicatie met klaagster, om beide rapporten aan de CAR-verzekeraar te zenden. Het derde klachtonderdeel is gegrond daar verweerder klaagster onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van belangrijke feiten of afspraken, verweerder had uit een e-mail van klaagster kunnen opmaken dat zij er van uitging dat verweerder beide rapporten aan de verzekeraar zou sturen. Van de brief aan de verzekeraar is geen kopie aan klaagster gestuurd. Maatregel: geen.

Uitspraak

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 20 augustus 2012, door de raad op dezelfde dag ontvangen, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij brief van 16 november 2012 heeft klaagster stukken in het geding gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klaagster heeft een pleitnota overgelegd.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klaagster vanaf eind augustus 2011 bijgestaan in een geschil met een aannemer, die werkzaamheden in een door klaagster aangekocht appartement had verricht. Klaagster stelde zich op het standpunt dat de aannemer wanprestatie had gepleegd. Voorts had klaagster bij de politie er melding van gemaakt dat zij door een werknemer van de aannemer in het appartement, onzedelijk was betast.

2.3    In opdracht van klaagster zijn rapporten uitgebracht aangaande het geleverde stucwerk en aangaande de elektrische installatie, respectievelijk in de correspondentie aangeduid als “het stucrapport” en “het elektrische rapport”.

2.4    Verweerder heeft aanvankelijk bij brief van 22 september 2011 de wederpartij, de aannemer, in gebreke gesteld. Daarbij is het rapport betreffende de elektrische installatie toegezonden.

2.5    De aannemer heeft na de eerste ingebrekestelling herstelwerkzaamheden verricht. Bij de uitvoering van die werkzaamheden is ook de werknemer over wie klaagster had geklaagd weer in het appartement verschenen, waarna klaagster deze heeft weggestuurd.   

Verweerder heeft in verband met de herstelwerkzaamheden een tweede ingebrekestelling gestuurd waarin is opgenomen dat de betreffende werknemer niet meer in het appartement mocht verschijnen.

2.6    Naar aanleiding van een met klaagster en haar moeder gevoerde bespreking heeft verweerder de CAR-verzekeraar van de aannemer schriftelijk benaderd teneinde vergoeding van de schade te verkrijgen.    

Bij die schriftelijke benadering heeft verweerder het stucrapport overgelegd.

2.7    Tussen klaagster en verweerder is op zeker moment geschil ontstaan over de aanpak van klaagsters zaak door verweerder. Klaagster heeft de opdracht op 15 november 2011 ingetrokken.

2.8    Daarna heeft klaagster rechtstreeks contact opgenomen met vorenbedoelde CAR-verzekeraar. Daarbij bleek haar dat verweerder in zijn brief aan de verzekeraar wel het stucrapport had bijgevoegd, niet het elektrische rapport.

2.9    Verweerder heeft klaagster op 16 november 2011 een declaratie gezonden, waarbij het honorarium is gematigd.

2.10    Bij brief van 16 januari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder:

a.    dat verweerder de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd door het wegsturen van de werknemer van de aannemer en het contact daarover met de aannemer aan klaagster over te laten;

b.    dat hij, in afwijking van een met klaagster in een bespreking op kantoor gemaakte afspraak, niet zowel het stucrapport als het elektrische rapport aan de CAR-verzekeraar van de aannemer heeft gezonden. Daardoor zijn de belangen van klaagster niet naar behoren behartigd;

c.    dat verweerder klaagster niet heeft laten weten voornemens te zijn slechts een van de rapporten aan de CAR-verzekeraar toe te zenden.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

Voorts geldt dat de advocaat op grond van gedragsregel 8 zijn cliënt op de hoogte dient te houden van belangrijke feiten of afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand of geschil, belangrijke feiten of afspraken schriftelijk dient te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2    Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft verweerder gesteld dat hij uit de door klaagster aan hem verstrekte informatie heeft begrepen dat, nadat het voorval met de werknemer had plaatsgevonden, deze in het appartement van klaagster zijn werk was blijven verrichten. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat, toen klaagster hem daarna over het voorval informeerde, verweerder haar heeft gewezen op het feit dat in de ingebrekestelling geen bijzondere voorwaarden waren opgenomen. Verweerder heeft erop gewezen dat hij in de nieuwe ingebrekestelling, die naar aanleiding van de herstelwerkzaamheden is gestuurd, wel heeft opgenomen dat de betreffende werknemer niet meer in het appartement mocht verschijnen.

5.3    De raad is van oordeel dat de lezingen van partijen over de gang van zaken rond het voorval met de werknemer van de aannemer niet overeenstemmen en dat daardoor niet kan worden vastgesteld dat verweerder in zijn zorgplicht ten opzichte van klaagster is tekort geschoten.   

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.   

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4    Vaststaat dat verweerder in overleg met klaagster een brief aan de CAR-verzekeraar heeft gezonden. Bij die brief heeft verweerder enkel het stucrapport toegezonden.

5.5    Verweerder heeft aangevoerd dat het achteraf bezien logischer was geweest om de beide rapporten, het stucrapport èn het elektrische rapport, aan de CAR-verzekeraar toe te zenden.    

Verweerder heeft wat dit klachtonderdeel betreft voorts, in zoverre onbetwist, aangevoerd dat hij klaagster meerdere malen heeft uitgelegd dat de CAR-verzekeraar niet de gebrekkige prestaties van de aannemer dekt.

5.6    De raad overweegt dat het weliswaar de voorkeur had verdiend, mede gelet op hetgeen hierna bij klachtonderdeel c wordt overwogen, om de beide rapporten aan de CAR-verzekeraar te zenden, maar dat het feit dat hij dat heeft nagelaten nog niet betekent, zulks mede gelet op de rol van een CAR-verzekeraar, die in beginsel geen betrekking heeft op wanprestatie van de verzekerde, dat verweerder de belangen van klaagster kennelijk onjuist heeft behartigd en klaagster daardoor schade heeft kunnen lijden.   

De raad acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.7    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad in aanmerking dat klaagster in haar e-mail van 2 november 2011 aan verweerder heeft doen blijken dat zij ervan uitging dat verweerder zowel het elektrische als het stucrapport aan de verzekeringsmaatschappij zou sturen.

5.8    Uit de stellingen van verweerder blijkt dat hij de brief aan de CAR-verzekeraar op 8 november 2011 heeft verzonden. Niet gesteld of gebleken is dat hij klaagster heeft geïnformeerd over het feit dat hij bij die brief enkel het stucrapport aan de verzekeraar had toegezonden. Evenmin is gebleken dat verweerder een afschrift van zijn brief aan de verzekeraar aan klaagster heeft gezonden. Klaagster heeft onbetwist aangevoerd dat zij eerst na de beëindiging van de opdracht aan verweerder in rechtstreeks contact met de CAR-verzekeraar heeft kennis genomen van de inhoud van verweerders brief.

5.9    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder klaagster onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van belangrijke feiten of afspraken.   

Dit brengt mee dat dit klachtonderdeel gegrond is.

5.10    Voor zover klaagster bedoeld heeft haar aanvankelijke bezwaar tegen de facturen van verweerder als klacht te handhaven, overweegt de raad dat hij niet bevoegd is om te oordelen over de hoogte van declaraties, tenzij blijkt dat de advocaat excessief heeft gedeclareerd. Klaagster heeft in haar inleidende klacht in de brief opgemerkt dat zij van mening is dat verweerder zijn honorarium buitengewoon royaal heeft berekend en dat zij wil betalen nadat verweerder zijn declaratie op rechtvaardige wijze heeft uiteengezet. De deken heeft klaagster er naar aanleiding van deze opmerking op gewezen dat openstaande declaraties door de Raad van Toezicht kunnen worden begroot indien klaagster bezwaren heeft tegen de hoogte daarvan in verhouding tot het verrichte werk.   

Niet gebleken is dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Voor zover klaagster beoogd heeft het bezwaar tegen de declaraties in deze klachtprocedure te handhaven, is het ongegrond.

 

6    MAATREGEL

    De raad neemt in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat klaagster door het nalaten van verweerder om haar over de brief aan de CAR-verzekeraar naar behoren te informeren is benadeeld of had kunnen worden benadeeld. De raad zal om die reden volstaan met gegrondverklaring van klachtonderdeel c zonder oplegging van een maatregel.

 

7    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel c gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2013.

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl