Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:15
Zaaknummer
13-007A
Inhoudsindicatie
Klacht over de financiële afwikkeling van proceskostenvergoedingen in toevoegingszaken. Klaagster gaat er kennelijk ten onrechte vanuit dat zij zelf recht heeft op de proceskostenvergoeding, terwijl deze vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand in mindering wordt gebracht op de aan de advocaat toekomende toevoegingsvergoeding. Klacht derhalve ongegrond. De verweerder gemaakte verwijten inzake het versturen van declaraties en urenspecificaties, het informeren over de zittingsdag, het verstrekken van kopieën van processtukken, het onder druk laten tekenen van een verklaring inzake de wijze waarop eventuele proceskostenveroordelingen in toekomstige procedures met klaagster afgerekend zouden worden, zijn eveneens ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 24 juni 2013
in de zaak 13-007A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 9 januari 2013 met kenmerk 1112-851, door de raad ontvangen op 10 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 april 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is zonder bericht van afwezigheid niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in 1.1 bedoelde brief van de deken;
- de stukken genummerd 1 tot en met 19.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster is door verweerder bijgestaan in een groot aantal procedures die verband hielden met een WWB-uitkering. Een opdrachtbevestiging is door klaagster in maart 2011 ondertekend. De bijstand werd verleend op basis van toevoegingen.
2.3 Verweerder heeft op 18 april 2012 een overzicht opgesteld van de diverse procedures die hij voor klaagster voerde c.q. had gevoerd. Uit dit overzicht blijkt tevens de ten behoeve van klaagster ontvangen en door haar verschuldigde bedragen per zaak.
2.4 Klaagster heeft door ondertekening van de opdrachtbevestiging van verweerder toestemming gegeven alle openstaande declaraties te verrekenen met aan haar mogelijk toe te kennen proceskostenvergoedingen. Klaagster heeft voorts een op 18 april 2012 gedateerde verklaring ondertekend inzake de wijze waarop eventuele proceskostenveroordelingen in toekomstige procedures met klaagster afgerekend zouden worden.
2.5 Bij brief met bijlagen van 6 juni 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2.6 Op verzoek van de deken heeft de Raad voor Rechtsbijstand bij brief van 6 november 2012 zijn licht doen schijnen over de vraag aan wie de proceskostenvergoeding, indien deze in een beslissing van rechtbank of DWI is meegenomen, ten goede behoort te komen. Volgens deze brief is het beleid van de Raad vastgelegd in artikel 32 Bvr. In dit artikel wordt zowel de werkwijze voor civiele zaken als voor bestuursrechtelijke zaken besproken. Binnen het bestuursrecht zijn er verschillen in werkwijze voor bezwaarschriftprocedures en (hoger)beroepsprocedures.
2.7 De Raad voor Rechtsbijstand heeft in haar voornoemde brief geconcludeerd dat de mening van verweerder dat de proceskostenvergoedingen in de voor klaagster behandelde toevoegingszaken aan hem toekomen juist is.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) voor klaagster bestemde, op de derdenrekening van zijn kantoor ontvangen proceskostenveroordelingen, die betrekking hebben op de periode februari 2012 tot en met 2 april 2012, niet aan haar heeft doorbetaald;
b) klaagster declaraties en urenspecificaties had behoren te sturen en dat hij dat heeft nagelaten;
c) klaagster slechts twee dagen voor de zitting had ingelicht over een zitting op 20 april 2012 en dat zij door verweerder niet is geïnformeerd over een zitting op 5 januari 2012;
d) klaagster niet dan wel niet volledig op de hoogte heeft gehouden van wat hij voor haar ondernam en lang niet van alle namens haar ingediende bezwaar of beroepschriften een kopie heeft verstrekt, waaruit volgens klaagster volgt dat verweerder zich onvoldoende voor haar heeft ingezet;
e) klaagster onder druk een op 18 april 2012 gedateerde verklaring heeft laten tekenen inzake de wijze waarop eventuele proceskostenveroordelingen in toekomstige procedures met klaagster afgerekend zouden worden.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a gaat klaagster er kennelijk ten onrechte vanuit dat zij zelf recht heeft op de proceskostenvergoeding, terwijl deze vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand in mindering wordt gebracht op de aan de advocaat toekomende toevoegingsvergoeding. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel b, c, d en e)
De klachtonderdelen c, d en e lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Met betrekking tot deze klachtonderdelen overweegt de raad dat op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting door verweerder is verklaard, de verweten gedragingen niet zijn vast komen te staan. Deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, L.D.H. Hamer, A.S. Kamphuis, P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.
griffier voorzitter
De beslissing is in afschrift op 24 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl