Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4059

Zaaknummer

12-104A + 12-105A

Inhoudsindicatie

Klacht van ex-cliënt met betrekking tot de declaratie. Klacht ongegrond nu niet is komen vast te staan dat de declaratie in strijd was met de beweerdelijk tussen klager en verweerder gemaakte afspraken. Tevens klacht wegens het instellen van procedures zonder eerst de beslissing omtrent de toevoegingsaanvraag af te wachten. Klacht ongegrond, nu het onverwijld instellen van een procedure in gegeven omstandigheden verantwoord was.

Uitspraak

Beslissing van 20 maart 2013

in de zaak 12-104A en de zaak 12-105A

naar aanleiding van de klacht in de zaak 12-104A van:

De heer

  

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

en van de klacht in de zaak 12-105A van:

De heer

klager

tegen:

mr.

Advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 april 2012, door de raad ontvangen op 20 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 19 april 2012 met de stukken 1 t/m 8 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft zich op 23 augustus 2011 tot verweerder gewend in verband met een tegen klager uitgesproken verstekvonnis van 21 februari 2002 en de dreigende executie daarvan. Het vonnis was op 22 augustus 2011 aan klager betekend. De vordering bedroeg ruim € 8.000. De opdracht van klager aan verweerder is door verweerder bij brief van 24 augustus 2011 bevestigd, welke brief door klager voor akkoord is getekend. In die brief is vastgelegd dat verweerder voor klager een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand zal aanvragen, en dat bij afwijzing daarvan een uurtarief van € 210 per uur (exclusief BTW en kantoorkosten) in rekening zal worden gebracht. Daarin staat voorts dat verweerder klager op de hoogte zal houden van de voortgang van zijn werkzaamheden door toezending van kopieën van alle inkomende en uitgaande correspondentie en van alle stukken.

2.3 Verweerder heeft op of omstreeks 24 augustus 2011 een toevoeging voor een verzetprocedure aangevraagd en op 1 september 2011 een toevoeging voor een kort geding. Vervolgens heeft verweerder een verzetprocedure aanhangig gemaakt alsmede een kort geding tot schorsing van de executie van het verstekvonnis. Het kort geding heeft gediend op 26 september 2011. Bij vonnis in kort geding van 25 oktober 2011 is de vordering van klager afgewezen. Vervolgens heeft klager met zijn wederpartij zelf een regeling getroffen. Naar aanleiding daarvan is de verzetprocedure in december 2011 doorgehaald.

2.4 Beide aanvragen voor een toevoeging zijn door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen.

2.5 Naar aanleiding van de afwijzing van de eerste toevoegingsaanvraag zijn op 30 september 2011 de kosten van rechtsbijstand opnieuw ter sprake gekomen tussen verweerder en klager. Verweerder heeft toen, doelend op die kosten, gezegd: “daar komen we wel uit”, althans woorden van soortgelijke strekking. Eveneens op 30 september 2011 heeft verweerder aan klager geschreven:

"Ik overhandigde U vanochtend het besluit van de Raad voor de Rechtsbijstand, waarbij de toevoegingsaanvraag is afgewezen. Ik zal u een dezer dagen opgeven hoeveel mijn werkzaamheden tot nu toe U kosten".

2.6 Deze opgave van kosten is achterwege gebleven.

2.7 Ten aanzien van de afwijzing van de tweede toevoegingsaanvraag schreef verweerder sub 1 bij e-mail van 14 oktober 2011 aan klager:

"Bijgaand zend ik u een kopie van de brief die ik ontving van de Raad voor Rechtsbijstand, waaruit u kunt opmaken dat de aanvraag voor een toevoeging is afgewezen op inhoudelijke en financiële gronden. Klaarblijkelijk heeft u in het verleden (bij een andere advocaat?) al eerder een toevoeging voor dit onderwerp gekregen. Kunt u mij hieromtrent berichten?"

2.8 Naar aanleiding daarvan heeft klager telefonisch contact opgenomen met (de secretaresse van) verweerder, waarna verweerder klager bij e-mail van 18 oktober 2011 als volgt heeft bericht:

"Naar aanleiding van de afwijzing van de toevoegingaanvraag hebt u telefonisch contact opgenomen met mijn secretaresse en haar meegedeeld dat de eerdere aanvraag, waarvan in de afwijzing sprake is, betrekking had op een ander rechtsbelang, te weten de destijds tegen u ingestelde ontnemingsvordering. Dat mag allemaal zo zijn, een en ander neemt niet weg dat de Raad thans heeft vastgesteld dat het gezinsinkomen de wettelijk vastgestelde financiële gegevens overschrijdt. Die enkele grond leidt op zich reeds tot een onherroepelijke weigering van de verzochte toevoeging".

2.9 In november 2011 is verweerder door ziekte uitgevallen en is de behandeling van de zaak van klager overgenomen door verweerster.

2.10 Bij brief van 14 december 2011 zond verweerster een declaratie ad € 3.528 (exclusief BTW, kantoorkosten en verschotten) aan klager. Ingevolge de bij die declaratie gevoegde urenspecificatie bedroeg het honorarium (exclusief BTW, kantoorkosten en verschotten) op basis van bestede uren maal het overeengekomen tarief van € 210 in totaal € 4.305.

2.11 Na bezwaren van klager tegen de hoogte van de declaratie heeft verweerster klager een creditnota van 1.500 inclusief BTW gezonden. Voor het daarna resterende, door klager te betalen, saldo van € 3.506,50 (inclusief BTW, kantoorkosten en verschotten) is verweerster op 4 januari 2012 met klager een afbetalingsregeling overeengekomen, inhoudende maandelijkse betalingen van € 70, ingaande 31 januari 2012.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, voor zover deze tegen beide verweerders is ingesteld, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij een declaratie hebben verstuurd die in strijd was met hetgeen klager met verweerder had afgesproken over de hoogte daarvan.

3.2 De klacht jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven, bovendien in dat hij verwijtbaar tuchtrechtelijk heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij verzuimd heeft klager op de hoogte te houden van de kosten en klager vooraf duidelijk te informeren over de mogelijke kosten verbonden aan de juridische bijstand;

b) hij zonder de uitkomst van de toevoegingsaanvragen af te wachten direct een tweetal juridische procedures aan heeft gespannen.

4 BEOORDELING

De klacht tegen beide verweerders (3.1)

4.1 De raad stelt vast dat in de opdrachtbevestiging van 24 augustus 2011 is vastgelegd dat klager een bedrag van € 210 exclusief BTW en kantoorkosten per uur zou voldoen indien de toevoeging zou worden afgewezen. Verweerder heeft die opdrachtbevestiging aan klager gezonden en klager heeft deze vervolgens – conform het verzoek van verweerder – voor akkoord getekend en aan verweerder retour gezonden. Daarmee zijn de afspraken in beginsel beklonken. Klager heeft gesteld dat hij deze brief niet heeft gelezen voordat hij zijn handtekening daaronder zette en zich van de daarin vastgelegde afspraken dus niet bewust was, doch dat dient voor zijn rekening te blijven. 

4.2 De stelling van klager dat de nadien – op 30 september 2012 – gemaakte opmerking van verweerder over de kosten in de trant van "we komen er wel uit" wezenlijk afbreuk heeft gedaan aan de eerder gemaakte afspraken, wordt door de raad niet gevolgd. Klager heeft uit die opmerking mogen afleiden dat verweerder hem bij de financiële afwikkeling met coulance tegemoet zou treden, doch niet dat aan klager niets of nauwelijks iets in rekening zou worden gebracht. Nu de declaratie voor klager reeds direct is gematigd, vervolgens nog eens met een totaalbedrag van € 1.500 is verminderd en voor het resterende bedrag bovendien een afbetalingsregeling met klager is getroffen, zijn verweerders klager met coulance tegemoet getreden en kan hun derhalve niet worden verweten gedane toezeggingen niet te zijn nagekomen.

4.3 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.4 Voor zover klager heeft beoogd te klagen over de hoogte van de declaratie wordt opgemerkt dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. Ten aanzien van dat laatste is geen klacht geformuleerd. Ook blijkt niet uit het klachtdossier dat daar sprake van is. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Bovendien hebben verweerders de declaratie gematigd en zijn zij met klager een betalingsregeling overeengekomen.

Klachtonderdeel (a) van de klacht tegen alleen verweerder (3.2 onder a)

4.5 Met de in de opdrachtbevestiging neergelegde afspraken (vermeld in 2.2) heeft verweerder klager vooraf voldoende geïnformeerd over de kosten. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder reeds bij aanvang van zijn werkzaamheden aan klager heeft toegezegd dat hij hem van de oplopende kosten op de hoogte zou houden. Desgevraagd heeft klager ter zitting gesteld dat op 30 september 2011 zou zijn afgesproken dat verweerder hem van het oplopen van de kosten op de hoogte zou houden. De raad kan niet vaststellen dat deze afspraak daadwerkelijk is gemaakt nu de afspraak door verweerder wordt ontkend, verweerder voorts gemotiveerd heeft gesteld dat aan de (in 2.5 geciteerde) e-mail van 30 september 2011 niet een dergelijke afspraak ten grondslag ligt en het dossier overigens geen aanknopingspunten biedt voor het bestaan van een dergelijke afspraak. Niet gesteld of gebleken is bijvoorbeeld dat klager verweerder op enig moment aan de gestelde afspraak heeft herinnerd. Overigens is het overgrote deel van de werkzaamheden blijkens de overgelegde urenspecificatie vóór 30 september 2011 verricht, zodat van een tussentijdse opgave van de kosten na 30 september 2011 niet of nauwelijks een dempende werking op de kosten had kunnen uitgaan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 Klachtonderdeel (b) van de klacht tegen alleen verweerder (3.2 onder b)

4.6 Dat verweerder de beslissing op de toevoeging niet heeft afgewacht alvorens de verzetdagvaarding te laten uitbrengen, is begrijpelijk gelet op de (korte) termijn waarbinnen dat verzet dient te zijn ingesteld. Artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt immers dat verzet moet worden ingesteld binnen vier weken na – kort gezegd – de betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde in persoon dan wel het plegen van een daad door deze waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis aan hem bekend is. Het verstekvonnis was op 22 augustus 2011 aan klager betekend. Verweerder meende, zo volgt uit het dossier, dat de verzettermijn liep toen hij de verzetdagvaarding uitbracht. Daarvan uitgaande, kon hij de beslissing op de toevoeging – die uiteindelijk meer dan een maand op zich heeft laten wachten – niet afwachten.

4.7 Na het uitbrengen van de verzetdagvaarding is verweerder gebleken uit informatie die de wederpartij hem heeft verschaft dat het verstekvonnis (vermoedelijk) al veel eerder onherroepelijk is geworden, omdat klager al eerder daden van bekendheid met het vonnis uit 2002 had verricht. Klager had, zo bleek, vanaf 2003 een aantal malen over de vordering gecorrespondeerd, een afbetalingsregeling daarvoor getroffen en ook een aantal betalingen verricht. In een e-mail van 23 september 2011 heeft verweerder klager geconfronteerd met de informatie die hij van de wederpartij had verkregen en heeft hij klager verweten hem die informatie niet zelf te hebben verschaft. Hij schrijft onder meer: “Het zou mij een hoop moeite bespaard hebben als u mij van deze gang van zaken, die ik nu van [de wederpartij] moest vernemen, direct op de hoogte had gesteld.” Voor zover klager verweerder verwijt dat hij deze gang van zaken zelf had kunnen en moeten vaststellen voordat hij de verzetdagvaarding opstelde en liet uitbrengen, overweegt de raad als volgt.

4.8 Partijen zijn het erover eens – zo is ter zitting gebleken – dat verweerder in de eerste bespreking met klager over het verstekvonnis heeft gesproken en bij die gelegenheid bij klager heeft geïnformeerd wanneer klager bekend was geraakt met de inhoud van het vonnis. Klager heeft verweerder toen  geantwoord dat hij dat niet meer wist, zo heeft klager ter zitting verklaard. In het verslag van verweerder van de eerste bespreking staat onder meer dat klager “ineens” een rekening van 7.500 uit 2002 gepresenteerd had gekregen en dat het verstekvonnis niet eerder aan klager was betekend. Volgens klager had verweerder niettemin de eerdere daden van bekendheid kunnen en moeten herkennen uit de informatie die klager hem had verschaft. Hij stelt dat hij alle correspondentie over de zaak na het eerste gesprek bij verweerder heeft achtergelaten en dat hij verweerder heeft geïnformeerd over de afbetalingsregeling en de betalingen. Nu voor deze laatste stelling geen aanknopingspunten in het dossier zijn te vinden en verweerder die stelling betwist, kan de raad niet van de juistheid van die stelling uitgaan. Dit betekent dat geen doel treft het aan verweerder gemaakte verwijt dat hij klager onnodig op kosten heeft gejaagd door een verzetprocedure te starten.

4.9 Ten aanzien van het aanhangig maken van de kortgedingprocedure die tot doel had de executie van het verstekvonnis te schorsen, oordeelt de raad dat ook die handeling in de gegeven omstandigheden verantwoord was. Vast staat immers dat executie van het vonnis, in het bijzonder beslaglegging, dreigde en dat klager executie wilde voorkomen. Ook hier geldt dat het afwachten van de beslissing op de toevoegingsaanvraag een vertraging van ten minste een maand zou hebben opgeleverd. Onder die omstandigheden was het besluit om de beslissing op de toevoegingsaanvraag niet af te wachten – welk besluit kennelijk met instemming van klager is genomen, terwijl klager was geïnformeerd over de financiële consequenties van een afwijzende beslissing op de aanvraag – niet onverantwoord.

4.10 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachten in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, H.C.M.J. Karskens, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl