Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:69

Zaaknummer

B310-2012

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerster klaagster kennelijk onjuist heeft geadviseerd of bijgestaan in de arbeidszaak.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 16 september 2013

     in de zaak B310-2012

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

klaagster

 

tegen:

 

B

 

verweerster

 

 

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 21 november 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement X de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         Ter zitting van 1 juli 2013 zijn klaagster en verweerster verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van:

-          De brief van de deken d.d. 21 november 2012 en de daarbij gevoegde stukken;

-          De nagekomen brief van klaagster van 3 maart 2013 (verzoek om uitstel) en de nagekomen brief met bijlagen van verweerster d.d. 13 maart 2013.

 

 

 

2        FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klaagster was verwikkeld in een arbeidsrechtelijk geschil met haar werkgever. Klaagster heeft zich ter zake in oktober 2010 tot verweerster gewend. De voorgaande advocaat van klaagster had klaagster bijgestaan in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. De kantonrechter heeft de vordering van klaagster in die procedure bij vonnis d.d. 22 september 2010 afgewezen. Omdat de voorgaande advocaat klaagster vervolgens had afgeraden om in hoger beroep te gaan van het vonnis van de kantonrechter heeft klaagster zich tot verweerster gewend, die namens haar hoger beroep heeft ingesteld. 

2.2     Nadat partijen schriftelijk stukken hadden ingediend hebben zij pleidooi gehouden. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en heeft aangegeven voldoende geïnformeerd te zijn om arrest te kunnen wijzen. Daarop is de zaak verwezen naar de rol voor arrest. Bij arrest d.d. 27 december 2011 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Verweerster heeft cassatieadvocaat mr. C. gevraagd om een cassatieadvies uit te brengen. Deze advocaat heeft het instellen van cassatie heeft ontraden. Ook cassatieadvocaat mr. G., die een second opinion heeft uitgebracht, was van mening dat het instellen van cassatie een vruchteloze actie zou zijn.

 

3        KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.                                verkeerde verwachtingen heeft gewekt bij aanvang van de procedure;

2.                                de brief van het E over het arbeidsverleden van klaagster niet tijdig heeft ingebracht;

3.                                klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van het deskundigenrapport van dhr. Y (re-integratiedeskundige);

4.                                niet heeft gereageerd op de onjuiste mededeling van de wederpartij dat klaagster al een schadevergoeding had ontvangen;

5.                                niet tijdig alle stukken heeft ingediend waardoor klaagster de zaak heeft verloren;

6.                                arrest heeft gevraagd voordat de zaak voldoende was onderbouwd;

7.                                niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken om na het arrest contact op te nemen.

 

4        VERWEER

4.1     Klachtonderdeel 1

          Verweerster heeft nimmer aangegeven dat de procedure zeer kansrijk was. Verweerster heeft bij de voorbereiding van de zitting nadrukkelijk met klaagster besproken dat zij er rekening mee moest houden dat zij de procedure ook kon verliezen.

4.2     Klachtonderdeel 2

          Verweerster heeft deze brief pas van klaagster ontvangen na afloop van de termijn waarbinnen er nog stukken konden worden ingediend. De brief kon derhalve enkel nog ter zitting worden overgelegd. Bovendien was de inhoud van de brief pas van belang indien de rechter inderdaad zou aannemen dat er sprake zou zijn van kennelijk onredelijk ontslag. Zover is het echter niet gekomen.

4.3     Klachtonderdeel 3

          Het is niet mogelijk dat klaagster pas tijdens de zitting in hoger beroep kennis nam van het rapport van de re-integratiedeskundige. Immers dit rapport is reeds door de voorgaande advocaat in eerste aanleg overgelegd, hetgeen enkel mogelijk is indien klaagster dit rapport zelf heeft aangereikt aan die advocaat.

4.4     Klachtonderdeel 4

          Verweerster heeft ter zitting aangegeven niet bekend te zijn met die procedure en daarover niets te kunnen verklaren. Wel heeft verweerster – desgevraagd – aangegeven dat het haar bekend is dat niemand tweemaal een vergoeding kan krijgen voor hetzelfde schadefeit. Daarmee heeft verweerster de stelling van de wederpartij niet erkend of bekrachtigd.

4.5     Klachtonderdeel 5

          Verweerster heeft wel tijdig alle stukken ingediend. Overigens blijkt ook niet uit klaagsters klachtbrief welke stukken ontbreken. Mocht klaagster bedoelen dat verweerster na de zitting geen nadere stukken meer heeft ingediend, dan is dat juist aangezien het procesreglement dat niet toelaat. Ook aan de cassatieadvocaat zijn de stukken tijdig en compleet aangeleverd.

4.6     Klachtonderdeel 6

          Verweerster heeft, anders dan klaagster stelt, niet samen met de wederpartij gevraagd om arrest te wijzen alvorens de zaak voldoende was onderbouwd. Ook is klaagster wel degelijk in de gelegenheid gesteld om het laatste woord te voeren en van die mogelijkheid is door haar ook ruimschoots gebruik gemaakt. Na klaagsters toelichting heeft de rechter zelf het onderzoek ter zitting gesloten en de zaak verwezen naar de rol voor arrest.

4.7     Klachtonderdeel 7

          Verweerster heeft het arrest op 28 december 2011 aan klaagster toegestuurd. Op 3 januari 2012 heeft klaagster contact opgenomen met verweerster omdat zij cassatieberoep wilde instellen. Daarop heeft verweerster op 6 januari 2012 gereageerd en heeft zij aangeboden het dossier over te dragen aan een cassatieadvocaat, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan. Al met al is klaagster derhalve zowel tijdens als na de procedure steeds volledig geïnformeerd en herkent verweerster zich niet in de klacht dat zij na het arrest geen contact meer met klaagster zou hebben opgenomen.

 

5        BEOORDELING

        5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.

5.2         Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekening houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bij voorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of ieder verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.3         Klachtonderdeel 1

Verweerster heeft betwist dat zij bij klaagster de suggestie heeft gewekt dat zij een winnende zaak had. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerster maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ter zake dit onderdeel van de klacht niet het geval.

5.4         Klachtonderdeel 2

De raad kan voorts niet vaststellen op welk moment klaagster de brief van het E over het arbeidsverleden van klaagster aan verweerster heeft overhandigd. Wat daar ook van zij, nu de vordering van klaagster is afgewezen was de brief in de procedure van geen belang. Deze brief zou immers alleen een rol hebben kunnen spelen bij de bepaling van de hoogte van een eventuele schadevergoeding in geval van toewijzing van de vordering.

5.5         Klachtonderdeel 3

Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het rapport van de heer Y reeds in de procedure bij de kantonrechter in het geding is gebracht. De raad acht dan ook niet aannemelijk de stelling van klaagster dat haar eerst bij gelegenheid van de zitting in appel ter ore kwam dat dit rapport bestond.

5.6         Klachtonderdelen 4, 5 en 6

Verweerster heeft de stellingen van klaagster dat zij niet heeft gereageerd op de onjuiste mededeling van de wederpartij dat klaagster al een schadevergoeding had ontvangen, dat zij niet tijdig alle stukken heeft ingediend waardoor klaagster de zaak heeft verloren en dat zij arrest heeft gevraagd voordat de zaak voldoende was onderbouwd gemotiveerd weersproken. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Klaagster heeft voorts naar het oordeel van de raad onvoldoende geconcretiseerd welke stukken verweerster verzuimd heeft in te dienen. De raad acht aannemelijk de stelling van verweerster dat het hof zich voldoende voorgelicht achtte en heeft besloten dat kon worden overgegaan tot het wijzen van arrest.

Klachtonderdeel 7

5.7         Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat tussen klaagster en verweerster, nadat arrest was gewezen, wel degelijk contact is geweest. Verweerster heeft het arrest op 28 december 2011 aan klaagster toegestuurd, waarna klaagster op 3 januari 2012 contact heeft opgenomen met verweerster omdat zij cassatieberoep wilde instellen. Daarop heeft verweerster op 6 januari 2012 gereageerd en heeft zij aangeboden het dossier over te dragen aan een cassatieadvocaat, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan.

5.8     Op basis van al het voorgaande komt de raad tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerster bij de behandeling van de zaak onjuist is opgetreden of onjuist heeft geadviseerd. De raad zal de klacht derhalve in alle onderdelen ongegrond verklaren.

 

       

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

 

 

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, J.C. van den Dries, J.F.E. Kikken, J.J.M. Goumans, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2013     

 

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-         klaagster

-         verweerster

-         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement X 

       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-         klaagster

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement X

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl