Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2013:1

Zaaknummer

49/12

Inhoudsindicatie

Tegen door wederpartij in procedure gevraagde ingangsdatum van alimentatieverplichting  dient expliciet verweer te worden gevoerd. Dat kan niet indirect worden afgeleid uit een ter terechtzitting ingenomen standpunt. Tegen beschikking houdende voorlopige voorzieningen staat geen hoger beroep open. Geen verwijt aan het adres van de advocaat als deze geen hoger beroep instelt tegen een dergelijke beschikking. Klacht deels gegrond, deel ongegrond.  Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 23 augustus 2013

in de zaak 49/12

naar aanleiding van de klacht van:

 

de heer [    ]

klager

 

tegen:

mr. [    ]

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 9 maart 2012 met kenmerk R 11/12/53 cij, door de raad ontvangen op 21 maart 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement R. de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 mei 2013. Klager heeft laten weten de behandeling van de klachtzaak niet te zullen bijwonen. Verweerster is wel ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

1.4    Zaken die op 31 december 2012 aanhangig waren bij de raden van discipline in de ressorten Arnhem en Leeuwarden zijn op grond van de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart voor de verdere behandeling overgedragen aan de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden. Deze zaak wordt daarom verder beslist door de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft verweerster in januari 2009 opdracht gegeven om hem juridische bijstand te verlenen in een echtscheidingsprocedure met voorlopige voorzieningen. Op 1 mei 2009 heeft de ex-partner van klager een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank R. ingediend. In dit verzoekschrift is onder meer gevraagd een bedrag ter zake van levensonderhoud van de ex partner van klager voor de duur van de echtscheidingsprocedure met ingang van 1 april 2009 dan wel tegen een ander tijdstip als de rechtbank in goede justitie als juist zal oordelen.

2.3    Op 1 juli 2009 heeft verweerster namens klager een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank R. ingediend, omdat het echtscheidingsverzoek van zijn ex-partner uitbleef. Op 1 juli 2009 heeft verweerster tevens namens klager een verweerschrift tegen voormeld verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank. Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 8 september 2009 bepaald dat klager vanaf 1 april 2009 ter zake van levensonderhoud van zijn ex-partner een bijdrage van € 5.422,00 per maand dient te voldoen.

2.4    Vervolgens is bij beschikking van 18 mei 2010 de echtscheiding uitgesproken en zijn bedragen voor het levensonderhoud van de ex-partner en voor de kosten van verzorging van de twee uit het huwelijk geboren kinderen vastgesteld.

2.5    Bij brief 15 september 2011 met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster de belangen van klager niet deugdelijk heeft behartigd, doordat zij noch in haar verweerschrift d.d. 1 juli 2009, noch tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 25 augustus 2009, verweer heeft gevoerd tegen de ingangsdatum (1 april 2009) van de gevorderde partneralimentatie in de voorlopige voorzieningenprocedure.

b)    verweerster ten onrechte geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 8 september 2009 voor wat betreft de vastgestelde partneralimentatie per 1 april 2009. Dit is een kennelijke misslag van de rechtbank geweest, waartegen verweerster hoger beroep had moeten instellen.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster betwist dat zij geen verweer heeft gevoerd tegen de (bij voorlopige voorziening) gevraagde ingangsdatum van de partneralimentatie. Zij verwijst naar het door haar opgestelde verweerschrift waarin zij de financiële gang van zaken tussen klager en zijn ex-partner vanaf 1 januari 2009 heeft uiteengezet. Voorts heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van het verweerschrift op 25 augustus 2009, toen bleek dat de ex-partner van klager de ingangsdatum voor de voorlopige voorzieningen van 1 april 2009 handhaafde, daartegen verweer gevoerd, aanhakend bij haar verweerschrift (nummer 13).

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster voert aan dat tegen een beschikking voorlopige voorzieningen geen hoger beroep openstaat. Voorts meent verweerster dat de rechtbank geen kennelijke misslag heeft begaan door als ingangsdatum van de partneralimentatie 1 april 2009 te bepalen.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad is van oordeel dat, nu in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen uitdrukkelijk als ingangsdatum van de partneralimentatie 1 april 2009 is gevraagd, verweerster hier expliciet verweer tegen had moeten voeren. Verweerster heeft verwezen naar het gestelde in haar verweerschrift onder nummer 13 waarin zij aangeeft dat klager vanaf januari 2009 € 2.500,00 partneralimentatie per maand betaalde. Volgens verweerster ligt hierin impliciet een verweer tegen de terugwerkende kracht van de alimentatieverplichting. Ook bij de mondelinge behandeling van 25 augustus 2009 zou zij bezwaar hebben gemaakt tegen de terugwerkende kracht. Dit wordt echter door klager betwist en verweerster heeft dit niet aangetoond. Naar het oordeel van de raad is het impliciet gevoerde verweer onvoldoende, terwijl het volgens verweerster expliciet gevoerde verweer ter zitting van de rechtbank van 25 augustus 2009 niet is komen vast te staan.  Derhalve rekent de raad het verweerster aan dat zij niet, althans onvoldoende, verweer heeft gevoerd tegen de door de ex-partner van klager (bij voorlopige voorziening) gevraagde ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat het standpunt van verweerster dat geen hoger beroep kon worden ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 8 september 2009, niet onjuist is. Wettelijk is immers bepaald dat hoger beroep is uitgesloten. In de jurisprudentie is weliswaar uitgemaakt dat in uitzonderlijke gevallen het appelverbod doorbroken kan worden, maar, geheel daargelaten de juistheid van de stelling van klager, het op onjuiste wijze toepassen van een regeling is geen in de literatuur en jurisprudentie erkende grond voor doorbreking van het in artikel 824 Rv neergelegde appelverbod. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard van de klacht en de gestelde omstandigheden oordeelt de raad dat volstaan kan worden met onderstaande maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdeel b ongegrond en legt de maatregel op van een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, M.E. Derix, N.H.M. Poort, P.H.F. Yspeert, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2013.

 

griffier                                                  voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op     augustus 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl