Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4116
Zaaknummer
R.4037/12.171
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft klager bijgestaan in een boedelscheidingsprocedure betreffende een woning in Nederland en een woning in Spanje. Klager was eerder door een andere advocaat bijgestaan. In die fase was een overeenkomst gesloten betreffende de toescheiding van de woning in Spanje. Verweerder heeft getracht te regelen dat bij de toescheiding van het huis in Nederland een bedrag in depot zou blijven in verband met toekomstige aanspraken van klager. Toen dat niet lukte heeft hij conservatoir beslag gelegd.
Inhoudsindicatie
Op een brief van de wederpartij waarin klager werd gesommeerd om binnen een bepaalde termijn te bevestigen dat hij zou meewerken aan toescheiding van het huis in Spanje en dat binnen een daarna volgende termijn ook zou doen, heeft verweerder niet binnen de eerstbedoelde termijn schriftelijk gereageerd.
Inhoudsindicatie
Diverse klachten over de kwaliteit van de dienstverlening en de communicatie, waaronder de klacht dat verweerder niet heeft gereageerd op de door de wederpartij gestelde termijn, waardoor een procedure tegen klager is aangespannen.
Inhoudsindicatie
De raad beoordeelt de klacht op grond van de verplichting van de advocaat om zorgvuldig uitvoering te geven aan de hem verleende opdracht. De raad acht het klachtonderdeel inzake het niet reageren binnen de door de wederpartij gestelde termijn gegrond, daar het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van verweerder lag om de wederpartij binnen die termijn een schriftelijke reactie te sturen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 24 september 2012, door de raad ontvangen op 26 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013 in aanwezigheid van klager, die werd vergezeld door A., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaande aan de zitting heeft klager een pleitnota toegestuurd. Ter zitting hebben klager en verweerder ieder een pleitnota overgelegd.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In 2010 heeft verweerder, als opvolger van een vorige advocaat van klager, klager bijgestaan in geschillen betreffende een boedelscheiding met een ex-partner.
2.3 Verweerder heeft besprekingen met klager gevoerd, deels in aanwezigheid van derden, en heeft werkzaamheden verricht in verband met de toescheiding van een woning in Nederland en een woning in Spanje.
2.4 Terzake van de toescheiding van de woning in Nederland heeft verweerder bij de wederpartij bepleit een bepaald bedrag bij de notaris in depot te houden in verband met mogelijke aanspraken van klager terzake een ander deel van de boedelscheiding. De wederpartij heeft hiermee niet ingestemd. Hierna heeft verweerder op verzoek van klager, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag gelegd onder de notaris.
2.5 Blijkens een overeenkomst, vastgelegd in een proces-verbaal van de rechtbank Utrecht d.d. 15 november 2007 is de woning in Spanje aan klager toebedeeld. Bij faxbrief van 16 juni 2010 aan verweerder heeft de advocaat van de wederpartij van klager hem gesommeerd om binnen een bepaalde termijn de toescheiding van de woning in Spanje uit te voeren en om binnen een termijn van 10 dagen na die brief te bevestigen dat klager aan die sommatie zou voldoen, bij gebreke waarvan bedoelde advocaat te kennen gaf dat hij zijn cliënt zou adviseren “een procedure aanhangig te maken bij de rechtbank”.
2.6 Bij brief van 8 juli 2010 deelde de advocaat van de wederpartij het volgende aan verweerder mee:
“Op mijn fax van 16 juni 2010 heb ik tot op heden geen reactie van u ontvangen. Ik begrijp daaruit dat uw cliënt niet aan de sommatie zal voldoen, inhoudende dat hij ervoor zorgt dat de woning in Spanje uiterlijk binnen twee maanden na 16 juni 2010 aan hem wordt overgedragen door de notaris aldaar.
Cliënten zullen daarom uw cliënt dagvaarden voor de rechtbank
’s-Hertogenbosch en in die procedure vorderen dat de rechter bepaalt dat zij bevrijd zullen zijn van hun verbintenis tot levering van de woning in Spanje aan uw cliënt wegens schuldeisersverzuim, althans dat de rechter bepaalt dat zij bevoegd zijn de woning in Spanje te verkopen.” .
2.7 In de hierna door de wederpartij aangespannen procedure heeft verweerder uitstel gevraagd voor de indiening van de conclusie van antwoord.
2.8 In december 2010 heeft verweerder met klager telefonisch overleg gevoerd over een mogelijke vordering van klager in verband met het verhalen van schade op de wederpartij betrekkelijk tot de woning in Spanje.
2.9 Bij brief van 4 oktober 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:
a. dat hij niet heeft gereageerd op de door de wederpartij gestelde termijn van 10 dagen, waardoor een tweede procedure tegen klager is aangespannen met een claim van € 15.000,00, alsmede dat verweerder niet eerder heeft gewezen op een mogelijk schuldeisersverzuim ;
b. dat hij niet tijdig een depotstelling heeft geregeld en geen beslaglegging op de gelden bij de overdracht van de woning in Utrecht heeft voorbereid (tijdige depotstelling en beslaglegging op gelden);
c. dat hij klager heeft voorgehouden dat een minnelijke schikking een tijdelijke voorziening is ;
d. dat er geen sprake was van gelijkwaardige communicatie en dat verweerder klager heeft gemanipuleerd ;
e. dat hij zonder overleg met klager een schikking met gesloten beurzen heeft voorgesteld;
f. dat hij klager pushte om het huis in Spanje op zijn naam te zetten zonder te wijzen op klagers eigen onderzoeksplicht ;
g. dat hij niet aanwezig was bij de overdracht van de woning bij de notaris in Utrecht .
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste is gediend. Steeds dient de advocaat zorgvuldig uitvoering te geven aan de hem verleende opdracht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.2 Vaststaat dat de advocaat van klagers wederpartij in de brief van 16 juni 2010 tweeërlei termijn heeft gesteld. In de eerste plaats is klager in die brief gesommeerd ervoor te zorgen dat de woning in Spanje uiterlijk binnen twee maanden nadien aan hem, klager, zou worden overgedragen door de notaris aldaar. In de tweede plaats is aan verweerder verzocht om binnen 10 dagen nadien te berichten of klager aan de zojuist bedoelde sommatie zou voldoen, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zijn aangekondigd.
5.3 Verweerder heeft gesteld dat hij meent dat hij binnen de termijn van 10 dagen telefonisch de advocaat van de wederpartij heeft ingelicht over het feit dat klager in Spanje was juist toen ten behoeve van de overdracht van de woning. Verweerder heeft echter ook verklaard dat hij dat niet kan aantonen, terwijl verweerder voorts bevestigd heeft dat hij niet schriftelijk binnen de vermelde termijn heeft gereageerd.
5.4 De raad is van oordeel dat het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van verweerder lag om de wederpartij binnen de termijn van 10 dagen een schriftelijke reactie te sturen, te meer daar klager hem kennelijk had meegedeeld dat hij in Spanje was met het oog op de overdracht van de woning. Dat klemt te meer daar de wederpartij in een opvolgende brief, gedateerd 8 juli 2010, aanving met de mededeling dat op de brief van 16 juni 2010 tot dan toe geen reactie van verweerder was ontvangen. In die brief is de wederpartij verder ingegaan op de te entameren procedure.
5.5 De raad acht het nalaten van verweerder verwijtbaar onzorgvuldig, zodat klachtonderdeel a gegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.6 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat niet zonder meer vaststaat dat een depotstelling door de wederpartij kon worden afgedwongen. Klager heeft niet onderbouwd waarom in casu een verplichting tot depotstelling op zijn wederpartij zou rusten.
Voor zover dit klachtonderdeel behelst dat verweerder niet tijdig een depotstelling heeft geregeld, is het ongegrond.
5.7 Wat de mogelijke beslaglegging aangaat, heeft verweerder aangevoerd dat hij terughoudend was, daar de door klager gepretendeerde (tegen)vordering onzeker was in relatie tot de harde toezeggingen van de wederpartij, en verweerder vreesde dat een beslag als vexatoir zou worden aangemerkt.
5.8 Gezien de onduidelijkheid over de aard, de omvang en de juridische grondslag van de door klager jegens de wederpartij gepretendeerde (tegen)vordering is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de belangen van klager op dit punt kennelijk onjuist behartigd heeft. De omstandigheid dat verweerder er uiteindelijk toch toe over is gegaan verlof te vragen en beslag te leggen doet hieraan niet af.
5.9 Klachtonderdeel b is ook waar het de beslaglegging betreft ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.10 Naar de raad uit de toelichtingen van partijen is gebleken, heeft de in dit klachtonderdeel gewraakte uitlating dat een minnelijke schikking een tijdelijke voorziening zou zijn, niet betrekking op een uitlating van verweerder, maar van diens kantoorgenoot die een eerste gesprek met klager heeft gevoerd voordat verweerder de behandeling overnam.
Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is daarom ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
5.11 Verweerder heeft het verwijt van dit klachtonderdeel gemotiveerd weersproken. Hij heeft gesteld dat hij steeds aan de hand van juridische inhoudelijke argumenten aan klager heeft uiteengezet wat wel en wat niet haalbaar was in zijn zaak.
5.12 Partijen nemen aldus tegengestelde standpunten in ten aanzien van de vraag of verweerder klager gemanipuleerd heeft. Dat dit heeft plaatsgevonden is niet komen vast te staan.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel e
5.13 Ter zake van dit klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat hij weliswaar een voorstel voor een schikking met gesloten beurzen heeft geformuleerd, maar dat dit voorstel niet naar de wederpartij is gestuurd, omdat klager het er niet mee eens was. In het midden kan blijven dat verweerder heeft aangevoerd dat de brief is geconcipieerd als resultaat van een bespreking met klager.
Nu vaststaat dat verweerder geen voorstel aan de wederpartij heeft gedaan tegen de wens van klager in, is dit klachtonderdeel ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel f
5.14 Vaststaat dat in een proces-verbaal van 15 november 2007, opgemaakt tijdens een zitting van de Rechtbank Utrecht, een vaststellingsovereenkomst is opgenomen, waarin is bepaald dat de woning in Spanje aan klager werd toebedeeld. Verweerder heeft met het opstellen van die overeenkomst geen bemoeienis gehad; hij trad toen nog niet voor klager op.
Voorts heeft verweerder onbetwist aangevoerd dat de wederpartij al vanaf februari 2008 aandrong op overschrijving van de woning in Spanje op naam van klager.
5.15 Naar de raad begrijpt zijn de condities waarop de toescheiding van de woning in Spanje zou plaatsvinden, vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 2007.
5.16 Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat klager in 2010 niet langer dan wel niet op dezelfde voorwaarden gebonden zou zijn aan de vaststellingsovereenkomst van 2007. Die overeenkomst diende te worden uitgevoerd.
In verband hiermee valt evenmin in te zien dat in 2010 op klager een onderzoeksplicht zou rusten waarop verweerder hem had dienen te wijzen.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel g
5.17 De raad beoordeelt dit klachtonderdeel vanuit het uitgangspunt dat het in beginsel niet tot de zorgvuldigheidsplicht van de advocaat behoort om aanwezig te zijn bij een transport bij de notaris, waarbij hij uit hoofde van zijn belangenbehartiging voor de cliënt is betrokken.
Slechts in uitzonderingsgevallen, zoals wanneer daartoe een uitdrukkelijke afspraak is gemaakt, kan van een advocaat worden verwacht zelf bij het transport aanwezig te zijn.
Van zodanige uitzonderingssituatie is hier niet gebleken.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het gegrond verklaarde verwijt (klachtonderdeel a) acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl