Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:149
Zaaknummer
13-148A
Inhoudsindicatie
Klachten tegen eigen advocaat. Klager meent kennelijk opzettelijk verkeerd te zijn ingelicht over mogelijke rechtsbijstand op basis van een toevoeging. Raad heeft niet kunnen vaststellen of verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp. Uit opdrachtbevestiging blijkt niet dat, zoals verweerder aanvoert, klager ermee in heeft gestemd geen gebruik te willen maken van door de overheid gefinancierde rechtshulp. Onduidelijkheid die nu is ontstaan komt voor rekening en risico van verweerder. Klacht gegrond, zonder oplegging van maatregel. Klacht over hoogte declaraties is ongegrond, nu niet is gebleken van excessief declareren.
Uitspraak
Beslissing van 12 november 2013
in de zaak 13-148A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 mei 2013 met kenmerk 1313-480 A, door de raad ontvangen op 30 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de hiervoor genoemde brief van de deken;
- de stukken genummerd 1 tot en met 14, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een civiele kwestie, betreffende een geldvordering van klager van € 100.000,- op zijn voormalige zakenpartner.
2.3 In aansluiting op een bespreking die heeft plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het kantoor van verweerder, heeft verweerder klager bij brief van 26 september 2012 als volgt bericht:
“Uw opdracht tot verlenen van juridische bijstand wordt aanvaard onder de volgende condities:
- Ik verleen mijn bijstand tegen een uurtarief van € 190,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 19% BTW. (…)
Na mijn vakantie zal ik u verder bijstaan, zulks nadat u mij een voorschotbedrag betaald zult hebben. Ik heb nog geen voorschot met u afgesproken, en zal u daarover bellen in de week van 8 oktober a.s.”
2.4 Klager heeft daarop bij e-mail van 9 oktober 2012 als volgt gereageerd:
“In principe ben ik het eens met de inhoud van uw brief/bericht, en wil ik akkoord gaan met de door u gestelde voorwaardes. Echter, omdat ik wil vermijden dat u momenteel en/of binnenkort tal van uren aan de zaak zal besteden, terwijl ik momenteel niet in staat ben om uw opgemaakte declaraties meteen te vergoeden, wil ik u vragen om uw werkzaamheden aan mijn zaak even op te schorten tot het moment dat ik in staat ben om u op z’n minst een voorschotbedrag te betalen.
Zodra ik de eerste gelden heb ontvangen, zal ik u meteen op de hoogte brengen met het verzoek de zaak weer ter hand te nemen. Ik wil simpelweg vermijden dat wij straks een conflict met elkaar krijgen over niet betaalde declaraties, en hoop dat u mij in deze ook begrijpt.”
2.5 Verweerder heeft op 17 december 2012 een declaratie aan klager gestuurd voor een bedrag ad € 456,17. Genoemd bedrag is door klager niet voldaan.
2.6 Bij brief met bijlagen van 4 februari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweer klager kennelijk opzettelijk verkeerd heeft voorgelicht over mogelijke rechtsbijstand op basis van een toevoeging;
b) de declaratie van verweerder te hoog is en als onbehoorlijk moet worden aangemerkt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert aan dat hij tijdens de eerste bespreking met klager op 26 september 2012 aan hem heeft meegedeeld dat hij klager niet zou bijstaan op basis van een toevoeging, ongeacht of klager al dan niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Volgens verweerder is met klager besproken dat hij zich tot een andere advocaat zou moeten wenden indien hij zich op toevoegingsbasis wilde laten bijstaan. Met klager is vervolgens een gematigd uurtarief overeengekomen. De met klager gemaakte afspraken zijn neergelegd in de opdrachtbevestiging van 26 september 2012. Omdat klager aangaf niet direct in staat te zijn om verweerder te kunnen betalen, heeft verweerder er van af gezien om eerst een voorschot in rekening te brengen, hoewel dat op het kantoor van verweerder wel gebruikelijk is. Volgens verweerder heeft klager in een telefoongesprek op 17 december 2012 aan hem bericht dat verweerder zijn declaratie mocht versturen, waarna de declaratie is verzonden.
4.2 Volgens verweerder is de vraag of klager nu wel of niet recht had op gefinancierde rechtsbijstand niet relevant. Klager wist dat verweerder hem niet zou bijstaan krachtens toevoeging en heeft er vervolgens expliciet voor gekozen om zich te laten bijstaan door verweerder. Voorts betwist verweerder dat zijn declaratie te hoog zou zijn.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 De raad vat de klachtonderdeel a) aldus op, dat klager van mening is dat de mogelijkheid van een procedure op basis van een toevoeging onvoldoende met hem is besproken en het afzien daarvan niet is vastgelegd, waarmee door verweerder in strijd met gedragsregel 24 lid 1 en 3 is gehandeld.
5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.
5.3 Volgens verweerder heeft hij klager bij aanvang van zijn werkzaamheden erop gewezen dat hij klager niet op basis van een toevoeging zou bijstaan, of klager daar nu voor in aanmerking zou komen of niet, een en ander gezien het belang van de zaak. Door klager wordt dit betwist. De raad heeft derhalve niet vast kunnen stellen of verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp. Wel staat vast dat in de door verweerder aan klager verzonden opdrachtbevestiging niet is vermeld dat klager geen gebruik wenste te maken van door de overheid gefinancierde rechtshulp.
5.4 Hoewel niet vaststaat of klager daadwerkelijk voor een toevoeging in aanmerking zou komen, was het aan verweerder om zich ervan te vergissen of klager begreep dat hij afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtshulp. De onduidelijkheid die nu is ontstaan zou zijn voorkomen indien verweerder ondubbelzinnige afspraken had gemaakt en deze schriftelijk aan klager had bevestigd, hetgeen verweerder heeft nagelaten. Deze onduidelijkheid komt voor zijn rekening en risico.
5.5 Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt het volgende. Klager meent dat verweerder te hoog en daarmee onbehoorlijk heeft gedeclareerd. Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake, nu uit de stukken niet kan worden geconcludeerd dat verweerder zijn declaratie schromelijk heeft overdreven.
5.7 Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt immers dat verweerder ongeveer 2 uur aan de zaak heeft besteed tegen een (door klager onbetwist) gematigd uurtarief van € 190,-. In dit tijdsbestek heeft verweerder onder meer het dossier bestudeerd, een bespreking met klager gevoerd en met klager gecorrespondeerd. Naar het oordeel van de raad kan verweerder daarmee niet worden verweten excessief te hebben gedeclareerd. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Hoewel de klacht deels gegrond is, acht de raad in dit concrete geval het opleggen van een maatregel niet opportuun. Verweerder heeft met klager een gematigd honorarium afgesproken, welk voorstel schriftelijk is vastgelegd en door klager is aanvaard. Verweerder heeft geen voorschot gevraagd en de omvang van de verrichte werkzaamheden is uiterst beperkt gebleven. De bescheiden declaratie, die verweerder klager zond, is tot heden onvoldaan gebleven. Verweerder heeft ter zitting erkend ten onrechte niet schriftelijk te hebben vastgelegd dat klager afzag van gefinancierde rechtshulp. De raad acht onder deze omstandigheden termen aanwezig af te zien van de oplegging van een maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. de Groot, C. Wiggers en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde onderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft het ongegrond verklaarde onderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl