Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:21

Zaaknummer

12-363Alk

Inhoudsindicatie

Klacht over deken. Deken komt grote vrijheid toe bij inrichting onderzoek en heeft leiding over onderzoek. Tot die vrijheid behoort vrijheid om klacht te omschrijven in het belang inrichting onderzoek en vrijheid om inhoudelijke behandeling onderzoek te laten uitvoeren door stafmedewerkers, mits onder verantwoordelijkheid deken. Geen sprake van vooringenomenheid. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 juli 2013

in de zaak 12-363Alk

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

gemachtigde: mr.

klager

tegen:

mr., in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan verweerder van 19 januari 2012 heeft klager zich, door middel van zijn gemachtigde, beklaagd over de behandeling door verweerder van een eerder door klager ingediende klacht tegen mrs. X en Y, zoals hierna onder 2 nader omschreven.

1.2 Verweerder heeft de klacht tegen hem ter kennis gebracht van de voorzitter van de raad van discipline. De voorzitter van de raad heeft de klacht ingevolge artikel 46c lid 4 Advocatenwet bij verwijzingsbeschikking van 7 mei 2012 verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar (thans: het arrondissement Noord-Holland), teneinde deze te onderzoeken en af te handelen op de wijze als in de artikelen 46c lid 4, 46d en 46e Advocatenwet omschreven.

1.3 De klacht is onderzocht. Vervolgens heeft de Alkmaarse deken bij brief aan de raad van 11 december 2012, door de raad ontvangen op 13 december 2012, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.3 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 24 van de bij de brief gevoegde inventarislijst en de door de raad als nummer 25 aan die lijst toegevoegde brief van de raadsman van klager  van 23 april 2013.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 In 2004 is klager door mrs. X en Y bijgestaan in een strafzaak. De gemachtigde van klager heeft in 2010 en 2011 aan deze advocaten vragen gesteld die te maken hebben met de voorbereiding van een revisieverzoek aan de Hoge Raad.

2.2 De gemachtigde van klager heeft zich namens klager bij brief met bijlagen van 26 oktober 2011 bij verweerder (hierna: de deken) beklaagd over mrs. X en Y. Bij deze brief was een brief van klager gevoegd d.d. 21 oktober 2011, waarin klager zijn klacht tegen mrs. X en Y zelf verwoordt. Deze brief bevat de volgende passages:

"Ik dien hierbij een klacht in over de heer mr [X], die kantoor houdt aan […]. Ik wil bij u mijn beklag doen over de heer [X], omdat hij categorisch weigert bepaalde vragen die ik aan zijn kantoorgenoot, mw mr [Y] heb gesteld, aan haar voor te leggen, en omdat hij vervolgens – wanneer de vragen bestemd voor mw [Y] aan hem ter beantwoording worden voorgelegd (doordat mw [Y] buiten beeld gehouden wordt) – ook weigert deze vragen zelf te antwoorden. De heer [X] stelt zich hierbij jegens mij heel weigerachtig en laatdunkend op in reactie op het verzoek van mijn advocaat hem zelf te antwoorden, door te stellen "de deken ziet u aankomen" en "in bovengemelde zaak komen mijn kantoorgenote en ik tot de conclusie dat verdere correspondentie slechts tijdsverspilling is" en "(…) die klacht komt er toch. Wij wachten het verder af." En verder "Gaat u er maar van uit dat het antwoord van mr [Y] niet van belang is voor uw onderzoek inzake herziening: er zal niet van een novum uit blijken."

Eerst doet de heer [X] het in zijn brief van 16 augustus 2010 voorkomen dat beide brieven van 14 juli en 5 augustus 2010 – die mijn advocaat mr [gemachtigde van klager] in opdracht van mij schreef – aan mw [Y] (aan wie de eerste drie brieven gericht zijn) ter beantwoording zullen worden voorgelegd zodra zij beter is. Vervolgens reageert mr [X] naar aanleiding van de derde brief aan mw [Y] van 26 januari 2011 afhoudend door enerzijds te stellen dat mw [Y] (nog steeds) arbeidsongeschikt is en door anderzijds in reactie op de brief die tegelijkertijd aan [X] geschreven werd, te stellen dat hij geen partij is (zodat hij geen vragen behoeft te beantwoorden), en erop te wijzen dat de vordering die ik op hem heb, verjaard is.

Omdat de heer [X] in de periode waarover ik de vragen stel, mijn advocaat is geweest en zich door mw [Y] heeft laten vervangen, heb ik als cliënt er recht op geïnformeerd te worden over ernstige fouten die mw [Y] (kennelijk) heeft gemaakt in mijn strafzaak doordat zij op de zitting waarop deze strafzaak werd behandeld, de rechtbank desgevraagd antwoordde dat men door mij uitdrukkelijk gemachtigd was om in plaats van mij ter zitting aanwezig te zijn en op te treden. Dat staat althans in het procesverbaal van de zitting. Daarom heb ik niet alleen aan mw [Y] gevraagd of het juist is dat mw [Y] ter zitting heeft verklaard dat zij door mij uitdrukkelijk gemachtigd was mij ter zitting te vertegenwoordigen, maar uiteindelijk (bij brief van 26 januari 2011) deze vraag ook aan [X] laten voorleggen, omdat hij geweigerd had de vragen bestemd voor [Y] aan haar voor te leggen. Ik heb toen ook gevraagd of het procesverbaal van de zitting juist is. Naar aanleiding van diens afhoudende reactie, heb ik aan de heer [X] via mijn advocaat (bij brief van 18 juli 2011) laten weten dat hij wel degelijk partij is, en dat er geen verjaring heeft plaats gehad, en aangedrongen op beantwoording van alle vragen door [Y] cq door hem zelf. Ook verwijt ik dan aan [X] dat hij mij geen informatie heeft gegeven over de last tot toevoeging die door de rechtbank was gegeven, en dat hij ondanks de eerder gegeven last, aan mij een declaratie heeft gestuurd ad EUR 2.975,-. Ook verwijt ik hem dat hij [Y] in de hoger beroepsprocedure na ontvangst van een last tot toevoeging, een declaratie laat indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand, hoewel een andere advocaat voor mij optreedt.

Mijn huidige advocaat mr [gemachtigde van klager] heeft mij hierop attent gemaakt, nadat hij bij het OM de stukken van de strafzitting had opgevraagd, in het kader van voorbereiding van een herzienings-procedure voor de Hoge Raad. Toen heb ik hem gevraagd om eerst mw [Y] hierover namens mij de nodige vragen te stellen, en om vervolgens de heer [X] hierover de nodige vragen te stellen. Ik verwijt [X] dat hij ondanks aanvankelijke toezegging mij te laten informeren na beter melding van mw [Y], daarop bij brief van 1 februari 2011 bot en willekeurig terugkomt, en dat hij ook weigert in te gaan op argumenten die tegen deze brief worden aangevoerd, maar ineens – en wel samen met [Y] (namens wie hij kennelijk nu wel mag schrijven) – tot de conclusie is gekomen dat "verdere correspondentie slechts tijdsverspilling is".

Ik vind de handelwijze van [Y] (die niets van zich laat horen op de brieven die haar geschreven zijn, hoewel zij wel [X] laat schrijven correspondentie tijdsverspilling te vinden) en de handelwijze van [X] (die door zijn optreden in de correspondentie de beantwoording van relevante vragen frustreert) beide klachtwaardig, en verzoek u het ertoe te leiden dat [Y] en [X] wel de gevraagde informatie verstrekken, cq wel antwoord geven op de aan hen gestelde vragen. Zo men blijft weigeren antwoord te geven op de gestelde vragen, verzoek ik u deze klacht door te geleiden aan de Raad voor Discipline."

Na deze passages volgt de zin "Ter achtergrondinformatie wijs ik u nog op het volgende:" waarna drie pagina's volgen waarin een beschrijving wordt gegeven van het optreden van mrs. X en Y ten aanzien van klager vanaf 2004. Hierna volgt een kopje "Overtreding regels", waaronder klager een opsomming geeft van de regels die mrs. X en Y naar zijn mening hebben overtreden bij de bijstand aan klager. De brief wordt afgesloten met de volgende passage:

"Met dit overzicht hoop ik u enig inzicht te hebben gegeven van de juridische bijstand die ik tijdens mijn detentie van 13 april 2004 tot 1 juni 2004 heb ondervonden. Het vertrouwen in mr. [Y] en mr. [X] dat van cliënt mag worden verwacht is door beiden beschaamd, met ernstig onjuist juridisch handelen. Ik acht hun beider optreden klachtwaardig.

Ik verzoek u mijn klachten over mr. [Y] en mr. [X] met spoed in behandeling te nemen. […]"

2.3 Een stafmedewerker van de deken heeft, namens de deken, bij brief van 31 oktober 2011 aan de gemachtigde van klager en aan mrs. X en Y, de ontvangst van de brief van 26 oktober 2011 bevestigd. De stafmedewerker heeft in deze brief de klacht als volgt omschreven:

"[Klager] heeft zich beklaagd over het optreden van mrs. [X] en [Y] in zijn strafzaak die in 2004 diende. Voorts verwijt [klager] mrs. [X] en [Y] dat zij niet mee willen werken aan de beantwoording van de door [de gemachtigde van klager] bij brief van 14 juli 2011 namens hem gestelde vragen."

2.4 De deken heeft mrs. X en Y door middel van deze brief in de gelegenheid gesteld om op de verwijten van klager te reageren. Dit hebben zij gedaan bij brief aan de deken van 5 december 2011. De deken heeft bij brief van 8 december 2011 de gemachtigde van klager in de gelegenheid gesteld om op het verweer van mrs. X en Y te reageren. Deze brief bevat de volgende passage:

"[…]. Zoals mrs. [X] en [Y] terecht stellen, geldt als algemeen beginsel dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter behoeft te verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat de termijn voor klager gaat lopen wanneer de betrokkenen inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen van het klachtwaardig handelen. Ik acht het juist dat dit voor klager op 9 juni 2004 het geval was. Voor de ontvankelijkheid is derhalve relevant of [klager] zodanige zwaarwegende redenen heeft waarom hij meer dan zeven jaar heeft gewacht met het indienen van deze klacht dat zij gaan boven eerdergenoemde belang van mrs. [X] en [Y] bij rechtszekerheid."

2.5 Bij (de in nr. 1.1 genoemde) brief van 19 januari 2012 heeft de gemachtigde van klager op het verweer gereageerd en zich tevens, namens klager, beklaagd over de formulering van de klacht aangehaald in nr. 2.3 en voorts gesteld dat uit die brief van de deken van 8 december 2011 zou blijken van partijdigheid. Deze brief bevat te dien aanzien de volgende passages:

"Ten onrechte gaat u als Deken in uw overwegingen eraan voorbij dat de heer [X] aan mij in feite heeft toegezegd dat er, zodra mevrouw [Y] hersteld is, antwoord gegeven zal worden, c.q. nader inhoudelijk gereageerd zal worden. Maar daarvan is geen sprake. En dat is niet alleen aanleiding maar ook reden van de klacht. Dat [klager] in zijn brief van 21 oktober 2011 de achtergronden toelicht, maakt de klacht niet ineens niet ontvankelijk.

Gelet op de inhoud van de klacht en hetgeen ik vorenstaand nader heb uitgelegd, is het volgens mij niet juist dat u van oordeel bent dat de termijn voor het indienen van de klacht gaat lopen vanaf 9 juni 2004. De termijn gaat volgens mij pas lopen op het moment dat de heer [X] en mevrouw [Y] in gebreke zijn van beantwoording van de vragen die ik heb voorgelegd. Doordat de heer [X] en impliciet mevrouw [Y] mij c.q. [klager] in de waan gelaten hebben dat zij mijn vragen zouden beantwoorden en wel tot 1 februari 2011, gaat vanaf 1 februari 2011 de termijn lopen met betrekking tot de mogelijkheid van het indienen van een klacht terzake het niet beantwoorden van door mij gestelde vragen, welk antwoord van belang is voor de revisieprocedure, die ik voor mijn cliënt wil opstarten.

Met betrekking tot de overige klachten is het zo dat deze betrekking hebben op de procedure die in 2004 is gevoerd. Deze klachten worden evenwel niet aan u als Deken voorgelegd, maar worden slechts naar voren gebracht om aan te geven dat de klachten die [klager] eerder had zeer fundamenteel zijn."

2.6 Bij brief van 26 januari 2012 heeft de deken gereageerd op voornoemde brief van de gemachtigde van klager van 19 januari 2012. In deze brief wijst de deken op zijn interne klachtenregeling en schrijft hij dat de overweging in de brief van 8 december 2011, dat een redelijke termijn voor het indienen van een klacht is gaan lopen op 9 juni 2004, ongelukkig geformuleerd is, maar dat naar zijn mening van vooringenomenheid geen sprake is. Hij verzoekt de gemachtigde van klager om hem te laten weten of hij zich in deze bevindingen kan vinden of behoefte heeft aan klachtbehandeling conform de klachtenregeling.

2.7 In antwoord hierop heeft de gemachtigde van klager bij brief van 3 februari 2012 gesteld dat de deken het in zijn brief heeft over twee klachten, te weten enerzijds de klacht met betrekking tot de rechtsbijstand die mrs. X en Y in 2004 aan klager hebben verleend en anderzijds de klacht met betrekking tot de afhandeling van de correspondentie in 2010 en 2011, maar dat klager slechts ten aanzien van het laatste een klacht had ingediend. De stafmedewerker van de deken zou op voorhand een standpunt bepaald hebben door "geen enkele kritische kanttekening te uiten" jegens mrs. X en Y terwijl in de brief namens klager van 26 oktober 2011 wel om de nodige actie jegens mrs. X en Y was verzocht, om te bewerkstelligen dat deze advocaten klager zouden antwoorden. Verder schrijft de gemachtigde van klager dat het klager raadzaam lijkt indien de behandeling van de klacht in handen wordt gegeven van "een persoon die niet bevooroordeeld is".

2.8 In antwoord hierop heeft de deken bij brief van 8 februari 2012 geschreven dat sprake is van een misverstand dat op eenvoudige wijze uit de wereld kan worden geholpen. De klacht met betrekking tot de correspondentie in 2010 en 2011 zou "niet goed uit de verf" gekomen zijn. De deken stelde voorts dat hem niet gebleken was van vooringenomenheid van zijn stafmedewerker, maar dat hij een andere stafmedewerker kon vragen om het verdere onderzoek te verrichten, indien klager dit plezierig vond.

2.9 Bij brief van 17 februari 2012 heeft de gemachtigde van klager, namens klager, op de brief van de deken gereageerd. In deze brief schrijft de gemachtigde dat de klacht opnieuw behandeld dient te worden door een andere stafmedewerker met de instructie deze klacht op onafhankelijke wijze, en onder verantwoordelijkheid van de deken, te behandelen. De klacht zou dan "helemaal opnieuw behandeld" dienen te worden, omdat de eerste stafmedewerker van de deken de ingediende klacht fout zou hebben gelezen, zodat ook het verweer daartegen helemaal niet zou slaan op de werkelijke klacht.

2.10 Bij brief van 14 maart 2012 heeft een tweede stafmedewerker namens de deken aan mrs. X en Y en de gemachtigde van klager geschreven dat de gemachtigde van klager hem erop had gewezen dat de klacht betrekking hebbend op het niet behandelen van de correspondentie van de gemachtigde van klager in de jaren 2010 en 2011 door mr. X dan wel mr. Y niet, dan wel onvoldoende was onderzocht. De klacht is in deze brief als volgt weergegeven:

"a. dat mr. [X] heeft geweigerd om de door [klager] en mr. [gemachtigde van klager] gestelde vragen voor te leggen aan mr. [Y], dit ondanks de toezegging van mr. [X] dat hij [klager] wel zou informeren zodra mr. [Y] weer beter was en mr. [Y] inhoudelijk zou reageren op de vragen.

b. Mr. [Y] en mr. [X] wordt verweten niet te hebben geantwoord op vragen die [klager] en [gemachtigde van klager] met betrekking tot de strafzaak in 2010 en 2011 hebben gesteld. Hierbij gaat het met name om de vraag of het proces-verbaal van de zitting van 17 mei 2004 al dan niet correct is, en of mr. [Y] de rechtbank heeft laten weten dat zij als gemachtigde van [klager] optrad.

c. mr. [Y] wordt verweten niet te zijn ingegaan op de vraag met betrekking tot de declaratie van haar werkzaamheden in hoger beroep. In de hoger beroepprocedure is een declaratie ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, terwijl zij in het kader van het hoger beroep niet is opgetreden. [Klager] is ter zake bijgestaan door een andere advocaat, waarbij een honorarium is berekend van EUR 6.321,49.

d. De derde vraag heeft betrekking op de declaratie van EUR 2.975,00 in de procedure in de eerste aanleg. Voor deze zaak was eveneens een last tot toevoeging afgegeven. Ik begrijp dat mr. [X] en mr. [Y] wordt verweten [klager] niet te hebben geïnformeerd over deze last tot toevoeging en de consequenties daarvan. Volgens de cliënt had de last tot toevoeging gemuteerd moeten worden op naam van mr. [X] c.q. mr. [Y]. Ten onrechte is aan de cliënt een declaratie toegezonden voor de werkzaamheden.

In deze brief schrijft de deken tevens dat hij de gemachtigde van klager in de gelegenheid stelt om hem binnen twee weken te laten weten of de klachtomschrijving juist is.

2.11 De gemachtigde van klager heeft bij brief van 28 maart 2012, namens klager, op de voornoemde brief van de deken gereageerd, bezwaar gemaakt tegen het herformuleren van de klacht en aangegeven dat klager niet met deze formulering akkoord gaat. Hij heeft voor de omschrijving van de klacht verwezen naar de passages uit de brief van klager van 21 oktober 2011 aangehaald in nr. 2.2, en de deken verzocht deze formulering van de klacht tot uitgangspunt te nemen. Verder heeft de gemachtigde van klager namens klager er in deze brief bezwaar tegen gemaakt dat de brief van de deken van 14 maart 2012 ook is gestuurd naar mrs. X en Y, omdat zij geen rol zouden behoren te vervullen in de herformulering van de klacht. Voorts heeft de gemachtigde van klager de deken verzocht mrs. X en Y de vraag voor te leggen om op de klacht, zoals geformuleerd in de brief van klager van 21 oktober 2011 te reageren en hen voor te houden dat zij verplicht zijn als advocaten correct antwoord te geven, en ook verplicht zijn juiste informatie te verstrekken, en hen in dit verband ervoor te waarschuwen dat het klachtwaardig is om in de beantwoording de waarheid geweld aan te doen. Ten slotte heeft klager de deken verzocht om nadere informatie op te vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand over de toevoegingen die in eerste aanleg en tweede aanleg ambtshalve zouden zijn gegeven en de declaraties die bij de Raad voor Rechtsbijstand zouden zijn ingediend.

2.12 Vervolgens heeft de deken op 4 april 2012, door middel van zijn tweede stafmedewerker, de brief van 28 maart 2012 zijdens klager gestuurd naar mrs. X en Y en hen in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, en daarbij in te gaan op de onderdelen van de klacht, waarop zij in een eerder stadium nog niet zijn ingegaan.

2.13 Bij brief van 13 april 2012 aan de deken heeft klager, door middel van zijn gemachtigde, bezwaar gemaakt tegen, in zijn woorden, "de afhandeling van het bezwaar" dat hij bij brief van 28 maart 2012 kenbaar had gemaakt. Hij heeft in deze brief opgemerkt dat hij in deze afhandeling aanleiding en reden zag om zijn eerder tegen de deken geformuleerde klacht weer op tafel te leggen. Meer specifiek heeft klager in deze brief gesteld dat sprake is van een "zeer partijdige behandeling van de klacht" en dat dit klachtwaardig handelen van de deken oplevert.

2.14 Bij brief van 18 april 2012 heeft de deken de gemachtigde van klager opnieuw gewezen op de klachtenregeling en hem bericht dat een commissie zou worden benoemd door de raad van toezicht om de klacht over het optreden van de deken af te doen. Verder heeft hij hem bericht dat de verdere behandeling van de klacht jegens mrs. X en Y zou worden opgeschort in afwachting van de behandeling van de klacht over het optreden van de deken.

2.15 Bij brief van 20 april 2012 heeft de gemachtigde van klager onder andere geschreven dat hij denkt dat er reden is dat de klacht tegen de deken wordt behandeld door een deken in een ander arrondissement, en dat hij het vreemd vindt dat de deken een commissie zou willen benoemen.

2.16 Hierop heeft de deken bij brief van 24 april 2012 de gemachtigde van klager bericht dat hij begrijpt dat klager wenst dat de klacht tegen hem wordt afgewikkeld op grond van de Advocatenwet. Bij brief van dezelfde dag heeft de deken de voorzitter van de raad van discipline verzocht om een andere deken aan te wijzen voor de behandeling van de onderhavige klacht tegen hem, waarna de behandeling van de onderhavige klacht is vervolgd zoals beschreven in nrs. 1.2 t/m 1.4.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat de deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) blijk heeft gegeven van vooringenomenheid bij de behandeling van de klacht tegen mrs. X en Y, althans de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, door:

(i) de herhaalde, onjuiste omschrijving dan wel herformulering van de klacht tegen mrs. X en Y;

(ii) het nalaten de klacht tegen mrs. X en Y volledig opnieuw te behandelen, nadat het onderzoek naar die klacht was overgenomen door een tweede stafmedewerker van de deken, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de behandeling van de klacht ook door de tweede stafmedewerker niet juist is verlopen;

(iii) het ten onrechte vooruitlopen op niet-ontvankelijkheid van de klacht tegen mrs. X en Y in de brief van 8 december 2011 (genoemd in nr. 2.4);

(iv) het nalaten informatie op te vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand;

(v) het nalaten kritische vragen te stellen aan mrs. X en Y over hun weigering de vragen van de gemachtigde van klager te beantwoorden en hun laatdunkende houding ten opzichte van (de gemachtigde van) klager.

b) de klacht tegen mrs. X en Y door een stafmedewerker heeft laten behandelen, zonder dat hij inhoudelijk bemoeienis met de behandeling had. Gezien het belang dat klager heeft bij een goede behandeling van de klacht, had verweerder deze zelf moeten behandelen, aldus klager.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder wordt verweten klachtwaardig te hebben gehandeld in zijn hoedanigheid van deken. De raad neemt bij de beoordeling van de klacht, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken op de punten die in het geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2 Voorts neemt de raad tot uitgangspunt, eveneens in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, dat artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht, maar dat hoe het onderzoek dient plaats te vinden niet nader is geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klager stelt dat sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de deken, omdat hij vooringenomen zou zijn geweest, althans de schijn daarvan zou hebben gewekt bij het doen van onderzoek naar een klacht van klager tegen twee advocaten. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hiervan sprake is. Uit de concrete omstandigheden die klager heeft aangedragen, blijkt naar het oordeel van de raad niet van (de schijn van) vooringenomenheid, laat staan van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ter toelichting dient het volgende.

Ad (i): Het feit dat verweerder in de eerste klachtomschrijving niet de letterlijke tekst heeft gevolgd van de (zeer uitgebreide) brief van klager, maar daarvan een beknopte eigen samenvatting heeft gemaakt, levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Omdat een samenvatting van een uitgebreide klacht nuttig kan zijn in het kader van de instructie van een zaak, valt dit zonder meer binnen de onder 4.2 bedoelde vrijheid van de deken. Dat de deken de klacht daarbij enerzijds ruimer heeft opgevat dan door klager bedoeld – namelijk als mede omvattend gericht tegen het handelen van de betrokken advocaten in 2004 – en anderzijds enger, levert evenmin klachtwaardig handelen op. Nog daargelaten dat de raad niet vermag in te zien hoe uit een te ruime klachtomschrijving vooringenomenheid van de deken ten nadele van klager zou kunnen blijken, geldt dat klager op de klachtomschrijving van de deken kon reageren en de deken kon verzoeken om de klachtomschrijving aan te passen. De deken heeft de klachtomschrijving ook op verzoek van klager aangepast. Daarom kan uit een en ander niet van vooringenomenheid van de deken blijken. Ten overvloede overweegt de raad nog dat geenszins onbegrijpelijk is dat de deken uit de brief van klager van 21 oktober 2011 heeft afgeleid dat de klacht van klager tegen mrs. X en Y mede zag op hun handelen in 2004.

Ad (ii): Klager beklaagt zich met onderdeel (ii) erover dat de tweede stafmedewerker van de deken, na het opstellen van een verbeterde klachtomschrijving, aan mrs. X en Y heeft gevraagd nader te reageren op de klachtonderdelen waarop zij nog niet hadden gereageerd. Volgens klager had het onderzoek van voren af aan hervat moeten worden. De raad ziet niet in welk belang geschaad zou kunnen zijn met de door de (stafmedewerker van de) deken gevolgde werkwijze. Van een overschrijding van de in 4.2 bedoelde vrijheid is hier dan ook zeker geen sprake.

Ad (iii): De mening die in de brief van 8 december 2011 namens de deken is gegeven over de ontvankelijkheid van de klacht tegen mrs. X en Y is gebaseerd op de (onjuiste) veronderstelling dat die klacht (uitsluitend) ziet op handelen dat  in 2004 heeft plaatsgehad. Die veronderstelling was onjuist en daarmee ook de mening dat de klacht niet-ontvankelijk was wegens tijdsverloop. Dit betekent echter nog niet dat, gemeten naar de hierboven genoemde maatstaf, sprake is van klachtwaardig handelen. Verweerder heeft in zijn brief van 26 januari 2012 (zie nr. 2.6) geschreven dat hij vindt dat de desbetreffende zinsnede van zijn stafmedewerker in de brief van 8 december 2011 (zie nr. 2.4) ongelukkig geformuleerd is. Hieruit blijkt dat verweerder is teruggekomen van zijn oordeel over de ontvankelijkheid van de klacht. Er is geen enkele aanwijzing dat de onjuiste veronderstelling waarvan in de brief van 8 december 2011 is uitgegaan, berust op iets anders dan een vergissing. Vooringenomenheid van (de betrokken stafmedewerker van) de deken kan daaruit niet worden afgeleid. Daarbij komt dat de raad niet gebonden is aan de mening van de deken over de ontvankelijkheid of gegrondheid van de klacht. Het staat de deken vrij een mening over een klacht te geven waar hem dat dienstig voorkomt. Het enkele feit dat die mening later niet houdbaar blijkt, maakt het handelen van de deken nog niet klachtwaardig.

Ad (iv) en (v): Gelet op de grote vrijheid die verweerder in zijn hoedanigheid van deken toekomt bij de wijze waarop hij het onderzoek inricht en bij het bepalen van de reikwijdte daarvan, leveren de omstandigheden dat verweerder mrs. X en Y (nog) geen kritische vragen heeft gesteld en (nog) geen informatie bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft opgevraagd geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Vooringenomenheid van de deken kan uit die omstandigheden niet worden afgeleid, ook niet bezien in het licht van alle overige door klager aangevoerde omstandigheden.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Naar het oordeel van de raad heeft de deken tevens de vrijheid om zich bij de inhoudelijke behandeling van klachten te laten bijstaan door stafmedewerkers. Het komt de raad zelfs onvermijdelijk voor dat de deken daartoe overgaat, gelet op het grote aantal jaarlijks bij de deken ingediende klachten en de overige taken van de deken. Aan de verantwoordelijkheid van de deken voor het onderzoek naar de klacht doet dit overigens niet af, nu de wet het onderzoek naar de klacht aan de deken opdraagt.

4.5 De omstandigheid dat de deken de behandeling van de klacht tegen mrs. X en Y aan een stafmedewerker heeft toebedeeld en vervolgens – nadat die stafmedewerker een onhoudbaar gebleken mening over de ontvankelijkheid van de klacht had gegeven – de zaak niet zelf is gaan behandelen, maar een andere stafmedewerker daarmee heeft belast, geeft er, naar het oordeel van de raad, geen blijk van dat de deken de klacht tegen mrs. X en Y niet serieus zou hebben genomen. Die omstandigheid levert ook geen tuchtrechtelijk verwijt op. Verdere omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat de deken de klacht niet serieus zou hebben genomen zijn niet gesteld of gebleken.

4.6 Het klachtonderdeel is ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij,

M. Pannevis, J.H.P. Smeets, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl