Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:100
Zaaknummer
13-109
Inhoudsindicatie
Verweerder had de voortgang – van de tot standkoming van een regeling van de gevolgen van een echtscheiding – beter moeten bewaken en toen bleek dat de advocaat van de wederpartij dat niet deed zelf een concept-convenant moeten opstellen. In zoverre is hij tekort geschoten in de zorg die hij jegens klaagster diende te betrachten. Enkele waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 4 november 2013
in de zaak 13-109
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 8 mei 2013, door de raad ontvangen op 13 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2013 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klaagster van eind september 2008 tot augustus 2011 als advocaat bijgestaan in haar echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2.3 Belangrijkste bestanddelen van de gemeenschap waren twee woningen met daarop rustende hypothecaire leningen, één in [B] en één in [A]. De woning in [B] was gekocht in 2004, maar diende nog verbouwd te worden. Omdat de verbouwing langer duurde dan verwacht hebben de echtelieden in september 2007 een tweede woning in [A] gekocht met behulp van een overbruggingskrediet op de woning in [B]. In 2008 ontstonden in samenhang met de verbouwing en dubbele woonlasten dermate spanningen dat een echtscheiding niet kon uitblijven. Klaagsters echtgenoot wenste de woning in [B] niet te verkopen.
2.4 Tot de huwelijkse gemeenschap behoorden tevens onder meer meerdere auto’s en motoren, welke met verbouwingsmaterialen gestald zijn geweest in een daartoe gehuurde garage in [B]. Die garage is volgens klaagster in 2009 leeggehaald.
2.5 De echtscheidingsbeschikking van 10 juni 2009 is op 22 juni 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is bij die beschikking pro forma aangehouden.
2.6 Toen zich in de loop van 2009 kopers aandienden voor de woning in [A] heeft de bank daaraan mee willen werken onder de voorwaarde dat de restschuld van € 32.000,00 gefinancierd zou worden door middel van een persoonlijke lening, waarvoor klaagster mee had moeten tekenen. Klaagster heeft dat niet aangedurfd, omdat zij meende zich dat met haar inkomen van € 1.500,00 per maand niet te kunnen permitteren.
2.7 Over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben tussen de advocaat van de man, mr. [G], en verweerder sedert december 2009 schriftelijke onderhandelingen plaats gevonden. Deze onderhandelingen vonden een einde met de brief van verweerder van 27 mei 2010. Omstreeks die datum ontvingen klaagster en verweerder bericht dat klaagsters ex-echtgenoot ziek was. Hij is 9 juni 2011 overleden.
2.8 Al die tijd is de procedure aangehouden en heeft verweerder ingestemd met verzoeken tot uitstel van de wederpartij.
2.9 De hypotheekschulden zijn na overlijden van de ex-echtgenoot verder opgelopen. De bekende erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen. Om de achterstallige betalingen terzake de hypothecaire leningen te kunnen verhalen heeft de bank op 25 januari 2012 een verzoekschrift tot vereffening van de nalatenschap bij de rechtbank ingediend. De kosten van die procedure zijn door de bank op klaagster verhaald.
2.10 Er is nimmer een concept-convenant houdende verdeling van de gemeenschap opgesteld, noch door mr. [G], noch door verweerder.
2.11 Bij brief met bijlagen van 18 mei 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) Onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende deskundig de belangen van klaagster heeft behartigd, onder meer door klaagster niet tijdig en niet volledig te informeren, geen overleg met haar te plegen over de behandeling van de zaak, en zonder overleg met haar in te stemmen met door de wederpartij verzocht uitstel;
b) Inadequaat heeft gehandeld en de zaak op zijn beloop heeft gelaten door geen convenant op te stellen en geen beslag op de goederen van haar ex-echtgenoot te laten leggen.
3.2 Door deze handelwijze heeft klaagster nadelige gevolgen ondervonden.
4 VERWEER
4.1 Het leggen van maritaal beslag op de roerende zaken in de opslag is wel als mogelijkheid besproken, maar verweerder heeft daarvan afgezien omdat het niet eenvoudig bleek de goederen te individualiseren, en omdat het de vraag was of wel verlof zou worden verleend.
4.2 Over de fiscale consequenties van de hypotheekbetalingen heeft verweerder geen advies uitgebracht. Daarin is hij niet deskundig, dat heeft hij klaagster ook meegedeeld.
4.3 Toen klaagster gevraagd werd mee te tekenen voor een lening van € 32.000,00 ter dekking van een restschuld na verkoop van de woning in [A] heeft hij haar dat ontraden; zij wilde dat zelf niet.
4.4 Mr. [G] zou een concept-convenant opstellen. Dat is niet gebeurd omdat haar cliënt ziek werd, en omdat op het punt van klaagsters ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de resterende hypotheekschuld geen overeenstemming kon worden bereikt.
5 BEOORDELING
5.1 De ernst van de problematiek waar klaagster zich ten tijde van de scheidingsprocedure en daarna voor gesteld zag vroeg om een alerte advisering door verweerder. In het dossier is echter uit de periode na 27 mei 2010 niets terug te vinden van de wijze waarop die advisering heeft plaats gevonden. Niet is gebleken dat in die periode met klaagster afstemming heeft plaats gevonden, noch met betrekking tot het verlenen van uitstel in de procedure, noch met betrekking tot het al dan niet vervolgen van het overleg met mr. [G] toen de ex-echtgenoot van klaagster ziek was geworden.
5.2 Waar het er in mei 2010 naar uitzag dat vergaand overeenstemming was bereikt lag het op de weg van verweerder de verdere voortgang te bewaken, en als het al zo was dat mr. [G] had toegezegd een concept-convenant op te stellen, dat bij gebreke daarvan zelf op zich te nemen. De noodzaak daartoe was temeer klemmend gelet op de voortschrijdende ziekte van meneer. Niet is gebleken dat verweerder de voortgang heeft bewaakt of zelf het voortouw heeft genomen. In zoverre is hij tekort geschoten in de zorg die hij jegens klaagster diende te betrachten.
5.3 De raad heeft onvoldoende aanwijzing dat een maritaal beslag op de roerende goederen in de rede lag. Er is de raad niet gebleken van een voldoende concrete dreiging van verduistering om verweerder er een tuchtrechtelijk verwijt van te kunnen maken dat hij zulks achterwege heeft gelaten. Het verwijt dat verweerder in fiscaal opzicht verdergaand had moeten adviseren is evenmin uit de verf gekomen. In zoverre is de klacht dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de aard en de ernst van het gegrond bevonden gedeelte van de klacht dient naar het oordeel van de raad aan verweerder de hierna te noemen maatregel te worden opgelegd.
BESLISSING
De raad van discipline:
De klacht van klaagster tegen verweerder is gegrond in zoverre als hiervoor is overwogen. Voor het overige is de klacht ongegrond.
Aan verweerder wordt ter zake de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, H. Dulack, I.P.A. van Heijst en E.A.T.M. Steverink, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2013.
griffier voorzitter