Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:40

Zaaknummer

13-178A 13-179A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht tegen advocaat wederpartij. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Passages in processtukken waarover wordt geklaagd liggen binnen de vrijheid die een advocaat toekomt bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

Uitspraak

Beslissing van 26 juli 2013

in de zaak 13-178 A en 13-179 A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 25 juni 2013 met kenmerk 1313-223, door de raad ontvangen op 27 juni 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerders hebben de wederpartij van klager bijgestaan in een civielrechtelijk geschil. Inzet daarbij was de verhuur van een bedrijfsruimte door de cliënte van verweerders aan klager, althans een aan klager gelieerde onderneming.

1.3 De huurovereenkomst is uiteindelijk ontbonden. De cliënte van verweerders had c.q. heeft een geldvordering op klager.

1.4 In mei 2009 heeft de cliënte van verweerders aangifte van oplichting en vernieling jegens (onder meer) klager en de aan hem gelieerde onderneming gedaan. Het Openbaar Ministerie is niet tot vervolging overgegaan. De cliënte van verweerders is vervolgens een beklagprocedure op grond van artikel 12 Sv gestart. Het gerechtshof heeft het beklag afgewezen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerders zowel in woord als geschrift uitlatingen hebben gedaan welke pertinent onwaar, ongegrond, lasterlijk, stemming makend, suggestief en onnodig grievend zijn;

b) valse aangiften jegens klager en zijn vennootschap hebben gedaan.

3 VERWEER

3.1 Volgens verweerders zijn zij volledig binnen de vrijheid gebleven die hen op grond van vaste jurisprudentie wordt toegestaan bij het behartigen van de belangen van hun cliënte. Van een nodeloze en ontoelaatbare schending van de belangen van klager is geen sprake geweest. Klager laat ook na zijn stellingen op dit punt te onderbouwen.

3.2 Voorts geldt dat verweerders niet (direct) betrokken zijn geweest bij het doen van aangifte tegen klager door hun cliënte. Hun cliënte is bij het doen van aangifte tegen klager bijgestaan door een andere kantoorgenoot van verweerders. Voor de volledigheid merken verweerders nog op dat geen sprake is geweest van het doen van een valse aangifte.

4 BEOORDELING

4.1 De klachten zijn gericht tegen de advocaten van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweersters derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt het volgende. Klager voert aan dat diverse passages uit de processtukken van verweerders onwaar zijn, ongegrond, lasterlijk, stemming makend, suggestief en onnodig grievend. Klager heeft zijn klacht op dit punt echter niet onderbouwd. Hij verwijst weliswaar naar passages uit processtukken, maar geeft daarbij niet aan welke passage naar zijn mening aan welke classificatie voldoet en waarom. Ook nadat de deken in zijn brief van 21 februari 2013 klager uitdrukkelijk heeft verzocht om de klacht te concretiseren en per gewraakte passage aan te geven waarom hij van mening is dat er tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn gehandeld door verweersters, laat klager na om de gevraagde uitleg te geven.

4.3 De passages waar klager naar verwijst in zijn klacht voldoen op zich niet aan de door klager gestelde negatieve connotaties en liggen binnen de vrijheid die een advocaat toekomt bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt, zoals omschreven onder r.o. 4.1. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

4.4 Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerders betrokken zijn bij de door klager bedoelde aangifte. Verweerders hebben aangevoerd dat de aangifte door hun cliënte is begeleid door een kantoorgenoot, hetgeen door klager niet is betwist. De door de kantoorgenoot van verweerders gedane aangifte lijkt overigens op voorhand niet vals. Klager lijkt te stellen dat de aangifte, nu deze niet bewijsbaar is, vals is. Deze stelling is in haar algemeenheid onjuist.

4.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. C.C. Horrevorts als griffier op 26 juli 2013.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweersters

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.