Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:206

Zaaknummer

R.4166/13.73

Inhoudsindicatie

Klager is door een kantoorgenoot van verweerder wel geïnformeerd over het feit dat de wederpartij aanhouding van de mondelinge behandeling had gevraagd, maar niet over het feit dat de zitting toch doorgang vond. Klager is niet ter zitting verschenen. Klacht betreft het niet tijdig op de hoogte brengen van de juiste zittingsdatum en het niet gevolg geven aan een afspraak met klager om hem een brief te verstrekken over de redenen waarom hij niet op de zitting was verschenen. Verweerder is tekort geschoten in zijn verplichting om klager schriftelijk en duidelijk te informeren over het aanhoudingsverzoek en het feit dat de zitting toch doorgang zou vinden. De gestelde afspraak over het verstrekken van een brief is niet weersproken, evenmin als het feit dat verweerder die brief niet heeft verstrekt. Klacht in beide onderdelen gegrond. Enkele waarschuwing. Op verzoek spreekt de raad uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 3 april 2013, door de raad ontvangen op 8 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2013 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft bericht van afwezigheid gestuurd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure betreffende een omgangsregeling.

2.3 Per e-mail van 18 juli 2012 heeft een kantoorgenoot van verweerder in verband met diens afwezigheid aan klager bericht gestuurd dat de mondelinge behandeling bij de rechtbank zou plaatsvinden op 9 september 2012 om 12.30 uur.

2.4 Op 20 juli 2013 heeft de wederpartij wegens verhindering een nieuwe zittingsdatum verzocht. Aan dit verzoek heeft de rechtbank geen gevolg gegeven.

2.5 Op enig moment voor 9 september 2013 heeft klager telefonisch contact met verweerder gehad.

2.6 Ter zitting van 9 september 2013 is verweerder verschenen. Klager is niet verschenen.

2.7 De rechtbank heeft vervolgens een beschikking gegeven.

In de beschikking overweegt de rechtbank het volgende:

“De rechtbank acht het niet opportuun om de behandeling van de onderhavige verzoeken inzake de omvang en het gezag aan te houden zoals van de zijde van de man is betoogd en overweegt daartoe het volgende. Het enkele feit dat de man zonder duidelijke reden van verhindering niet in persoon ter terechtzitting is verschenen, maakt evident dat de man, zoals de moeder heeft gesteld, zich niet betrokken en betrouwbaar opstelt. Bovendien is onduidelijk hoe de erkenningsprocedure zal aflopen en staat op dit moment in het geheel niet vast dat de erkenning zal gaan plaatshebben. De rechtbank zal thans dan ook inhoudelijk beslissen op de gedane verzoeken.”

2.8 Bij brief van 11 december 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

a. dat hij klager niet (tijdig) op de hoogte heeft gebracht van de juiste zittingsdatum in de procedure betreffende de omgangsregeling, waardoor klager niet ter zitting is verschenen;

b. dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de afspraak met klager om klager een brief te verstrekken betreffende de reden waarom hij niet op de zitting van 9 september 2012 was verschenen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat klager, toen hij op zeker moment met het kantoor van verweerder belde, door de broer van verweerder, die advocaat en kantoorgenoot van verweerder is, is geïnformeerd over het verzoek van de wederpartij om aanhouding te verkrijgen van de zitting van 9 september 2012.

5.3 Gesteld noch gebleken is dat verweerder klager daarna schriftelijk heeft geïnformeerd of de zitting al dan niet doorgang zou vinden. Gelet op de informatie die klager telefonisch van de kantoorgenoot van verweerder had verkregen, lag dit op de weg van verweerder.

5.4 Evenzo had het reeds op de weg van verweerder gelegen om klager schriftelijk te informeren over het aanhoudingsverzoek van de wederpartij. Klager heeft ter zitting onbetwist aangevoerd dat hij de stukken van de wederpartij, waarin deze aanhouding verzocht, eerst na de zitting van 9 september 2012 van de rechtbank heeft verkregen.

5.5 Gelet op het voorgaande is verweerder tekort geschoten in zijn verplichting om klager schriftelijk en duidelijk te informeren over het aanhoudingsverzoek van de wederpartij en de omstandigheid dat de zitting van 9 september 2012 – toch – doorgang zou vinden. 

Hierom is de klacht gegrond.

5.6 Ten overvloede overweegt de raad dat verweerder ook in zijn informatieplicht jegens klager tekort is geschoten door klager niet na de zitting van 9 september 2012, bij welke zitting verweerder wel en klager niet aanwezig was, over het verloop en de uitkomst van die zitting schriftelijk te informeren.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.7 Klager heeft dit klachtonderdeel aldus toegelicht dat hij met verweerder had afgesproken dat deze hem een brief voor de Raad van de Kinderbescherming zou meegeven met daarin de mededeling dat hij een fout had gemaakt, zodat het duidelijk zou zijn dat klager niets te verwijten viel van het niet-verschijnen ter zitting, maar dat verweerder dat heeft nagelaten

5.8 Verweerder heeft de door klager gestelde feiten niet dan wel onvoldoende weersproken.

5.9 De raad acht het, in de bij klachtonderdeel a genoemde  omstandigheden, verwijtbaar onzorgvuldig dat verweerder niet de met klager besproken brief aan klager heeft verstrekt. Klager had daar – zo heeft hij onbetwist gesteld – belang bij om de suggestie weg te nemen dat hij moedwillig niet op de zitting was verschenen. 

5.10 Klachtonderdeel b is gegrond.

5.11 Klager heeft de raad verzocht uit te spreken dat verweerder jegens hem niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Verweerder heeft hiertegen geen verweer gevoerd. 

Gelet op de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a en b acht de raad het verzoek voor toewijzing vatbaar.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;

- spreekt uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft   betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, H.E. Meerman en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2013.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 oktober per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl