Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:26
Zaaknummer
6348
Inhoudsindicatie
Hoewel de wijze waarop verweerder zich heeft uitgedrukt niet gelukkig is, heeft hij grenzen van hem toekomende vrijheid niet overschreden. Niet onnodig grievend. Vernietiging beslissing raad. Ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 7 januari 2013
in de zaak 6348
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 januari 2012, onder nummer R121-2011, aan partijen toegezonden op 17 januari 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen 1, 2, en 3 ongegrond en klachtonderdeel 4 gegrond zijn verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van verweerder aan het hof van 16 februari 2012;
- de brief van klager aan het hof van 16 augustus 2012;
- faxbericht van klager aan het hof van 16 augustus 2012;
- de brief van klager aan het hof van 11 oktober 2012;
- faxbericht van klager aan het hof van 15 oktober 2012;
- de brief van verweerder aan het hof d.d. 18 oktober 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 november 2012, waar verweerder, bijgestaan door diens gemachtigde, en klager zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht houdt het volgende in:
Verweerder, optredend voor wederpartijen van klager, is zijn boekje te buiten gegaan doordat hij:
1. In een procedure zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager, door deze te beschuldigen van valsheid in geschrifte;
2. Geen zorgvuldig onderzoek heeft gepleegd alvorens zijn cliënt S. aan te sporen aangifte bij de politie te doen tegen klager;
3. In de procedure K. stukken heeft ingebracht uit de procedure tussen klager en partij S., waaronder ook het proces verbaal van aangifte tegen klager;
4. In een pleitnota van 12 mei 2011 zich opnieuw onnodig grievend heeft uitgelaten over klager.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
1. Klager is enig bestuurder/aandeelhouder van X. Accountants BV, (hierna: X. BV), gevestigd te Weert.
2. X. BV heeft ter incasso van haar vordering wegens in opdracht van S. Beheer & Exploitatiemaatschappij BV, Grondverzet W. BV en W. (hierna: W. c.s.), gevestigd/wonende te N., verrichte werkzaamheden een procedure voor de rechtbank R. aanhangig gemaakt. W. c.s., in die procedure bijgestaan door verweerder, hebben in dat geding een vordering in reconventie ingesteld wegens wanprestatie aan de zijde van X.BV.
3. Een voormalige cliënt van X. B.V., A. (hierna: A.), eveneens een cliënt van (het kantoor van) verweerder in verband met een procedure tegen X. BV, heeft op 26 augustus 2010 aangifte van valsheid in geschrift gedaan tegen X. B.V/klager. In het proces-verbaal van deze aangifte is onder meer gesteld, zakelijk weergegeven, dat drie brieven die data in 1993, 1999 en 2000 dragen pas in 2009 of 2010 zijn opgesteld met de bedoeling de rechtbank ervan te overtuigen dat aan X. B.V. ten laste van A. een bedrag van € 50.000,-- moet worden toegewezen.
4. De officier van justitie te R. heeft bij brief van 7 december 2010 aan klager bericht dat is besloten klager in verband met de onder 3 bedoelde aangifte niet (verder) te vervolgen omdat het onderzoek niet voldoende bewijs heeft opgeleverd om met succes strafvervolging te kunnen instellen.
5. Verweerder heeft in de hiervoor onder 2 bedoelde procedure blijkens zijn pleitnotities van 12 mei 2011 onder meer aangevoerd:
“W. heeft (…) gesteld dat in de kwestie A. door X. stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat valsheid in geschrifte wordt gepleegd. Vanwege de bewoordingen in het vorige processtuk, die X .als onnodig grievend heeft ervaren, en het feit dat informatie is uitgewisseld tussen A. en X. die thans in onderhavige procedure is gebruikt, heeft X. een klacht ingediend bij de Deken. Laatstgenoemde heeft inmiddels alle klachten afgewezen.
De reden waarom W. e.e.a. heeft gesteld, is gelegen in het feit dat niet alleen de stellingen van X. ondeugdelijk zijn, maar ook de informatie en stukken die worden overgelegd in de procedure op zijn zachts gezegd vragen oproepen.
Tegenover justitie heeft X. gesteld dat de opdrachtbevestiging uit 1993 in de kwestie A. uit zijn archief komt en ook als zodanig heeft overlegd in de procedure. Hij stelt het blanco moedervel op onjuist briefpapier te hebben in gekopieerd van een tweede druk. Door zonder enige vorm van toelichting een beroep te doen op een dergelijk document in een juridische procedure kan men weldegelijk komen tot de kwalificatie valsheid in geschrifte. Ofschoon justitie de kwestie in eerste instantie heeft geseponeerd, is A. voornemens om bezwaar te maken tegen dit sepot. X. noemt dit stemmingmakerij maar dat is het niet.
Feit is, dat ook nu in deze procedure X. zeer merkwaardig te werk gaat. Hij brengt een dagvaarding uit (…) waarbij hij betaling vordert van facturen. Vervolgens worden, los van de kwaliteit van de werkzaamheden, de daadwerkelijke verrichtingen gemotiveerd betwist.(…) Er worden geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht en hij volstaat met verwijzing naar getypte bijlagen die een eenzijdig verhaal weergeven”.
5 BEOORDELING
5.1 Aan het slot van zijn reactie van 30 maart 2012 op de appelmemorie van verweerder verzoekt klager het hof alle vier klachtonderdelen gegrond te verklaren. Bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft klager verklaard zich te realiseren dat dit verzoek niet toewijsbaar is.
Mitsdien is uitsluitend klachtonderdeel 4 onderwerp van dit hoger beroep.
5.2 Dit klachtonderdeel betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht is uitgangspunt dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt.
5.3 Het hof acht de wijze waarop verweerder zich heeft uitgedrukt niet erg gelukkig en wil wel aannemen dat klager daardoor is gegriefd. Anders dan de raad is het hof evenwel van oordeel dat verweerder de grenzen van hiervoor bedoelde aan verweerder toekomende vrijheid niet heeft overschreden en dat verweerder ook voor het overige niet in strijd heeft gehandeld met de hiervoor in 5.2 omschreven beginselen. Weliswaar had het de voorkeur verdiend en was het – zoals ook blijkt uit de gehele in 4.5. gecursiveerd weergegeven passage en uit de inhoud van alinea 9 e.v. van de appelmemorie - goed mogelijk geweest dat verweerder ook zonder het gebruik van bedoelde kwalificatie de rechtbank duidelijk trachtte te maken dat klager met de bedoeling de factuurbedragen van zijn vennootschap te incasseren in de visie van zijn cliënten W. c.s. in verscheidene incassoprocedures niet steeds betamelijk handelde, maar daar staat tegenover dat verweerder in hetzelfde citaat ook heeft vermeld dat het openbaar ministerie de zaak heeft geseponeerd. Voorts leest het hof het citaat aldus, dat verweerder daarin tot uiting heeft willen brengen dat klager als gevolg van de sepotbeslissing van het openbaar ministerie – behoudens een voor aangever A. gunstige beslissing in een eventuele art. 12 Sv-procedure – niet (langer) als verdachte van het in art. 225 Sr. omschreven strafbaar feit geldt, maar dat dit onverlet laat dat klager naar de mening van zijn cliënten ter onderbouwing van zijn, klagers, betwiste vorderingen zich herhaaldelijk bedient van bescheiden die daartoe om diverse redenen niet kunnen dienen. Dat verweerder ter ondersteuning van deze laatste stelling melding heeft gemaakt van de aangifte tegen klager door een andere cliënt kan al met al dus niet als onnodig grievend jegens klager worden aangemerkt.
5.4 Voorgaande brengt mee dat de grief slaagt. De beslissing van de raad wordt vernietigd en klachtonderdeel 4 wordt alsnog ongegrond verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de tussen klager en verweerder onder nummer R 121-2011 gegeven beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 16 januari 2012 voor zover daarbij klachtonderdeel 4 gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;
en, in zoverre opnieuw recht doende:
- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J.C. van Oven, G.R.J. de Groot en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2013.