Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:208

Zaaknummer

13-187

Inhoudsindicatie

Klacht wederpartij. Verweerder handelde niet klachtwaardig door de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze die hem goed dunkte. Gelet op de uitkomst van de kort gedingen nam verweerder een alleszins pleitbaar standpunt in.

Uitspraak

Beslissing van 10 september 2013

in de zaak 13-187

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland van 14 augustus 2013 met kenmerk[    ], door de raad ontvangen op 15 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerder heeft de ex-vrouw van klager bijgestaan in het kader van de echtscheiding en in het kader van twee kort geding procedures tegen klager omtrent de verkoop van hun gemeenschappelijk woning. In 2010 heeft de ex-vrouw van klager de gemeenschappelijke woning verlaten en een andere woning gekocht. In het kader van de financiering van die woning heeft zij een overbruggingskrediet afgesloten dat zou moeten worden afgelost uit (haar aandeel in) de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning. In het voorjaar van 2012 is een voorlopige koopovereenkomst met betrekking tot de woning gesloten (de 1ste koopovereenkomst), welke koopovereenkomst door de kopers is ontbonden. Klager stelt zich op het standpunt dat die overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden en dat door de kopers een boete verschuldigd zijn geraakt. Voorts heeft klager een geschil met de Rabobank[    ], de hypotheekhouder, als gevolg waarvan klager de hypotheekrente van de woning vanaf juni 2012 niet meer  voldeed.

1.3    Op 13 juni 2012 hebben klager en zijn ex-vrouw een uitgebracht bod op de woning aanvaard. De ex-vrouw van klager heeft die voorlopige koopovereenkomst (de 2de koopovereenkomst) ondertekend. Klager weigerde te ondertekenen. Verweerder heeft klager op 10 juli 2012 in kort geding gedagvaard, tot medewerking aan deze (2de) verkoopovereenkomst en levering van de woning. Naar aanleiding van het eerste kort geding, waarin klager is veroordeeld zijn medewerking te verlenen, heeft verweerder die koopovereenkomst alsnog ondertekend. Na ondertekening bleek echter dat het financieringsvoorbehoud niet was aangepast naar een actuele datum, als gevolg waarvan de kopers hebben verzocht om enig uitstel. De ex-vrouw van klager is daarmee akkoord gegaan, klager niet. Vervolgens hebben de kopers de (2de) koopovereenkomst ontbonden omdat klager niet in wenste te stemmen met een verlenging van het financieringsvoorbehoud.

1.4    De ex-vrouw van klager bereikte vervolgens met laatstbedoelde kopers alsnog overeenstemming over een nieuw voorlopig koopcontract, dat voorzag in de verkoop van de woning voor een zelfde bedrag, met feitelijke levering van de woning op 1 september 2012 en het transport per 1 oktober 2012 of zoveel eerder als partijen overeen zouden komen. Klager heeft geweigerd om met het nieuwe voorlopige koopcontract (het 3de) in te stemmen, als gevolg waarvan het tweede kort geding volgde. Bij vonnis van 20 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat zijn vonnis na betekening daarvan in de plaats zou treden van alle handelingen en verklaringen van klager betreffende de verkoop en levering van de woning aan de kopers overeenkomstig het aan zijn vonnis gehechte voorlopige koopcontract (het 3de). Dat koopcontract betrof het 3de koopcontract (het 2de maar dan met bijstellingen op de genoemde punten) dat de ex-vrouw van klager wel had getekend, maar klager niet wenste te ondertekenen. Het kort geding vonnis is in het kader van de afwikkeling van de verkoop en levering van de woning in de plaats gesteld voor de medewerking van klager.

1.5    Klager heeft in december 2012 aangifte gedaan van oplichting tegen verschillende partijen, waaronder verweerder. De door klager geuite beschuldiging betrof het wederrechtelijk vervangen van een voorlopige koopakte, zonder de toestemming van klager, ten gunste van de kopers.

1.6    Bij brief van 8 maart 2013 heeft klager een klacht bij de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland ingediend. Na afronding van het onderzoek is bij brief van 14 augustus 2013 de klacht aan de Raad van Discipline toegezonden. De klacht heeft de deken als volgt omschreven.

“Klager vindt dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door:

1.    Niet te antwoorden op de ingebrekestelling die klager op 8 december 2012 aan verweerder zond;

2.    Het te doen voorkomen bij de voorzieningenrechter dat er sprake zou zijn van executoriale verkoop, ervan uitgaande dat de voormalige echtgenote van klager verweerder had gemachtigd.”

Naar aanleiding van de brief van 14 augustus 2013 heeft klager bij brief van 16 augustus 2013, bij de raad binnen gekomen op 20 augustus 2013, zich tot de raad gewend, met de mededeling dat de deken zijn klacht onjuist heeft weergegeven, de kwestie onnodig heeft gecompliceerd door “veel irrelevante zaken te noemen en redundant materiaal toe te voegen”. Klager heeft de klachtomschrijving op grond waarvan hij de klacht wenst voor te leggen aan de Raad van Discipline in deze brief beschreven en verzoekt om zijn brief met de daarbij behorende bijlagen in behandeling te nemen in plaats van de brief van de deken.

1.7    De klachtomschrijving zoals klager die wenst te zien kan worden aangehouden. Uiteindelijk is het aan klager om aan te geven op basis van welke klachtomschrijving hij een klacht aan de Raad van Discipline wil voorleggen. Bij de beslissing om de klachtomschrijving van klager aan te houden blijven de door klager vermelde kwalificaties (onnodig gecompliceerd, irrelevante zaken en redundant materiaal) voor rekening van klager. Verweerder wordt, als klagers omschrijving van de klacht wordt aangehouden, niet in zijn belangen geschaad: de verschillende aspecten die bij deze omschrijving van de klacht een rol spelen en in het bijzonder de brief van klager aan verweerder van 8 december 2012 en de brief aan de Deken van 31 mei 2013 zijn in het gevoerde schriftelijk debat ten overstaan van de Deken voldoende aan de orde gekomen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet in verband met de hiernavolgende omstandigheden.

a)    In de brief van klager van donderdag 13 juni 2013 heeft klager verweerder verzocht of hij zich in zijn verweer zou willen concentreren op de kern van de zaak: dat de echtelijke woning tegen klagers wil en zonder zijn toestemming  is verkocht door misbruik van recht te maken en oplichting te (doen) plegen. In welk verband klager ook verwijst naar zijn brief van 31 mei 2013;

b)    Verweerder heeft de belangen van zijn cliënt ernstig geschaad. Reeds op 8 december 2012 zond klager aan verweerder een goed gedocumenteerde brief toe.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich erop beroepen dat hij als advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid bezit om de belangen van zijn cliënten zodanig te behartigen als hem goeddunkt en dat deze vrijheid niet mag worden beknot ten faveure van klager. Verweerder heeft de grenzen van het toelaatbare niet overschreden.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De klacht betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Het tuchtrecht dient er niet toe een advocaat ten faveure van de wederpartij te beknotten in zijn vrijheid om zijn cliënten bij te staan in de wijze die hem goeddunkt. De advocaat dient in een rechtsgeding de vrijheid te hebben om stellingen van zijn cliënt in diens belang aan de rechter over te brengen. Deze vrijheid vindt onder andere haar begrenzing in de plicht van de advocaat om zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en in de plicht zich te onthouden van nodeloze grievende uitlatingen. Tegen deze achtergrond dient op de klachtonderdelen a en b te worden beslist.

4.3    Klachtonderdeel a.

Juist is dat de woning uiteindelijk met het 3de koopcontract tegen de wil en zonder toestemming van klager is verkocht. De bezwaren en omstandigheden die ook in de onderhavige klacht door klager zijn aangevoerd, zijn in het kader van de gevoerde kort gedingen  en in het bijzonder het tweede aan de orde gekomen en in de beoordeling betrokken. Gelet op de uitkomst van de kort gedingen is niet aannemelijk dat sprake is geweest van misbruik van recht en/of oplichting. Nieuwe feiten en omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat de tuchtrechter daar alsnog anders tegenaan zou moeten kijken dan de voorzieningenrechter deed, zijn niet gesteld of gebleken. Voor zover de door verweerder in die zaak ingenomen standpunten onjuist zouden zijn, moet, mede op basis van de uitkomst van de kort gedingen, in elk geval worden aangenomen dat deze standpunten  pleitbaar waren en derhalve binnen de marge van het onder 4.1 geformuleerde uitgangspunt vallen. De inhoud van de brief van klager aan de deken van 31 mei 2013 leidt niet tot enig ander oordeel. Klachtonderdeel a. is kennelijk ongegrond.

4.4    Klachtonderdeel b.

De voorzieningenrechter heeft tot twee maal toe uitgemaakt dat klagers weigering om mee te werken aan verkoop en levering van de woning een onredelijke weigering was, gelet op de gerechtvaardigde belangen van de cliënte van verweerder. Het is niet aan de tuchtrechter om daar een eigen oordeel voor in de plaats te stellen. Denkbaar is nog dat intussen zou zijn gebleken dat verweerder belangrijke feiten en omstandigheden voor de voorzieningenrechter heeft weggehouden die, waren zij bekend geweest tot een ander oordeel zouden hebben geleid. Van dat laatste is echter niet gebleken.

In zijn brief van 8 december 2012 aan verweerder heeft klager zijn bewaren tegen het optreden van verweerder onder diens aandacht gebracht. In de kern komen die bezwaren erop neer dat klager verweerder verwijt dat hij klagers visie op de zaak niet deelt en dat de argumenten die verweerder koos om de belangen van zijn cliënte te behartigen onjuist of lacuneus waren. Klager miskent daarbij dat het verweerders taak was om de belangen van zijn cliënte te behartigen met de argumenten die daarvoor pleitten en dat hij zich niet naar de wensen en verlangens van klager behoefde te plooien. Er is geen reden om aan te nemen dat verweerder daarbij verder is gegaan dan bij die taak paste en nodig was.

Klager verwijt verweerder dat hij verantwoordelijk was voor de escalatie waartoe het in deze zaak is gekomen. Mede gelet op de uitkomst van de kort gedingen kan die stelling niet worden onderschreven. Klachtonderdeel b. is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 10 september 2013

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten