Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-08-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:99
Zaaknummer
R. 4269/13.176
Inhoudsindicatie
Verweerder staat mr. E. bij in de behandeling van tegen hem ingediende klachten/bemiddelingen. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat mr. E. en/of klager verweerder een brief heeft gezonden, waaruit blijkt dat klager in iedere toekomstige zaak voor mr. E. op zal treden, zodat het verweerder vrijstond en staat mr. E. rechtstreeks aan te schrijven na ontvangst van een nieuwe klacht of bemiddeling.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
In tegenstelling tot hetgeen klager stelt zijn in een op de Advocatenwet gebaseerde tuchtrechtelijke procedure, waaronder het onderzoek uitgevoerd door de deken, de klager en de advocaat tegen wie de klacht is gericht in beginsel de betrokken partijen. In een dergelijke procedure dient het op artikel 6 EVRM gebaseerde beginsel van hoor- en wederhoor strikt te worden gehandhaafd. Dat betekent dat beide partijen kennis moeten kunnen nemen van de gehele inhoud van het dossier. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 10 juli 2013, door de raad ontvangen op 11 juli 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerder staat mr. E. bij in de behandeling van tegen hem ingediende klachten/bemiddelingen.
1.2 Deze klachten/bemiddelingen worden behandeld door verweerder in zijn hoedanigheid van deken.
1.3 In het kader van een bemiddelingsverzoek van mr. M., advocaat, heeft de stafjurist van verweerder klager op 29 januari 2013 een faxbrief doen toekomen. Klager heeft naar aanleiding van deze faxbrief een klacht tegen verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. klagers integriteit in twijfel trekt door te suggereren dat klager niet door mr. E. gevraagd zou zijn diens belangen te behartigen. Daarbij verwijt klager verweerder in het bijzonder de zin: “Ik breng onder uw aandacht dat mr. E. (red) ons nimmer schriftelijk heeft meegedeeld dat u met betrekking tot al onze correspondentie als advocaat voor hem zal optreden”;
b. weigert zijn taak als deken naar behoren uit te voeren. Klager specificeert dit door te stellen dat het de taak van de deken is onderzoek te doen en daarna te rapporteren over zijn bevindingen. Het is niet zijn rol om “als postbode tussen klager een aangeklaagde advocaat correspondentie heen en weer te sturen”. De correspondentie is naar de mening van klager bedoeld om de deken te informeren, waarbij verweerder zich als deken dient te realiseren dat de klager geen partij is in een klachtprocedure. In dat kader dient een deken niet te dreigen dossiers te verminken door “de Strikt Vertrouwelijke correspondentie, die uiteraard niet bedoeld is voor de klager, aan de dossiers te onttrekken”. Klager heeft in deze klachtprocedure aan verweerder aangegeven dat hij klagers identiteit dient af te schermen, nu de wederpartij van mr. E. in de klachtprocedure wordt verdacht van roof in vereniging onder bedreiging met een vuurwapen;
c. klager niet de mogelijkheid biedt om binnen normale tijden te reageren. Klager heeft aangegeven dat zowel de Orde als de deken bestuursorganen zijn, zodat het stellen van een termijn “van slechts enkele uren, van 29 januari 2013 om 16.30 uur tot 30 januari 2013 buitenproportioneel en onredelijk en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur” is.
3. BEOORDELING
3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen als deken werkzaam voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
3.2 Klager verwijt verweerder dat hij diens integriteit in twijfel trekt, door te suggereren dat klager niet voor mr. E. zou optreden. Verweerder heeft gesteld dat hij niet van mr. E. bevestigd heeft gekregen dat klager in “elke mogelijke nieuwe kwestie” als raadsman voor mr. E. op zou treden. Als gevolg daarvan acht verweerder zich vrij in een nieuwe klacht of bemiddeling mr. E. rechtstreeks aan te schrijven. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat mr. E. en/of klager verweerder een brief heeft gezonden, waaruit blijkt dat klager in iedere toekomstige zaak voor mr. E. op zal treden, zodat het verweerder vrijstond en staat mr. E. rechtstreeks aan te schrijven na ontvangst van een nieuwe klacht of bemiddeling. De door klager aangehaalde zinsnede van verweerder dient in het licht van het bovenstaande te worden gezien en leidt niet tot de vaststelling dat verweerder klagers integriteit in twijfel heeft getrokken.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
3.3 Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad met zijn handelwijze. In tegenstelling tot hetgeen klager stelt zijn in een op de Advocatenwet gebaseerde tuchtrechtelijke procedure, waaronder het onderzoek uitgevoerd door de deken, de klager en de advocaat tegen wie de klacht is gericht in beginsel de betrokken partijen. In een dergelijke procedure dient het op artikel 6 EVRM gebaseerde beginsel van hoor- en wederhoor strikt te worden gehandhaafd. Dat betekent dat beide partijen kennis moeten kunnen nemen van de gehele inhoud van het dossier. Verweerder heeft conform dit uitgangspunt gehandeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
3.4 Verweerder heeft ten aanzien van de klager gestelde termijn gesteld dat de eerste brief aan mr. E. op 25 januari 2013 is geschreven, terwijl klager op 26 januari 2013 al bekend was met deze brief. Een termijn van vijf dagen om te berichten of klagers brieven alsnog doorgezonden kunnen worden aan de klagende partij, is geen termijn waardoor mr. E. in zijn belangen is geschaad.
3.5 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de wijze waarop verweerder onderzoek doet naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij het onderzoek naar de tegen mr. E. ingediende klachten/verzoeken tot bemiddelingen heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of dat er sprake is van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
3.6 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 augustus 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.