Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:139

Zaaknummer

OB 318 - 2013

Inhoudsindicatie

Niet aannemelijk gemaakt dat klacht niet eerder kon worden ingediend. Dat de civiele procedure tussen partijen nog niet was afgerond stond eerdere indiening van de klacht niet in de weg. Drie jaar geen redelijke termijn.

Uitspraak

 

Beslissing van 8 november 2013

in de zaak OB 318-2013

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

                                          

A.

 

klaagster

 

gemachtigde:

 

B.

 

tegen:

 

 

 

C.

 

verweerster

 

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant van 9 oktober 2013 met kenmerk 48/13/149K , door de raad ontvangen op 10 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

 

1.1          Klaagster was verwikkeld in en civielrechtelijk geschil met onderaannemer X. Verweerster trad in die procedure op als advocaat van X. Verweerster heeft namens X bij dagvaarding dd. 17 juni 2009 gevorderd klaagster te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 151.303,18 als openstaand factuurbedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding.

 

1.2          Verweerster heeft namens X bij akte dd. 11 augustus 2010 een verklaring van de heer G in geding gebracht. Klaagster heeft bij akte dd. 16 februari 2011 een tweede verklaring van de heer G in geding gebracht. Klaagster is bij eindvonnis dd. 31 juli 2013 door de rechtbank grotendeels in het ongelijk gesteld. Bij brief dd. 31 augustus 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over het in het geding brengen van de verklaring bij akte dd. 11 augustus 2010 door verweerster.

 

 

2.           KLACHT

 

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

verweerster bij akte dd. 11 augustus 2010 een verklaring van de heer G in het geding heeft gebracht, hoewel de heer G haar had laten weten niet achter die verklaring te staan en haar geen toestemming had verleend die verklaring in het geding te brengen.

 

 

3.           VERWEER    

 

Primair:

 

3.1         De klacht is niet binnen een redelijke termijn ingediend en dient daarom als niet-ontvankelijk te worden afgewezen.

 

Subsidiair:

 

3.2         Aan verweerster kwam als advocaat van de wederpartij een grote vrijheid toe om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goed dunkte.

 

3.3         Verweerster heeft de grens die haar als advocaat van de wederpartij vrijstond niet overschreden. De verklaring is mede door de heer G opgesteld en op 10 augustus 2010 door hem ondertekend. Klaagster heeft niet met concrete feiten onderbouwd waaruit blijkt dat de heer G niet achter de verklaring stond dan wel dat verweerster deze verklaring niet in het geding mocht brengen. De verklaring was juist opgesteld om deze in het geding te brengen. Dat de heer G in februari 2011 anders heeft verklaard dan in augustus 2010 maakt dit niet anders.

 

 

4.           ONTVANKELIJKHEID

 

4.1         In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer tot niet-tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. De voorzitter zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

 

4.2         De klacht heeft betrekking op een door verweerster op 11 augustus 2010 bij akte in geding gebrachte verklaring. Klaagster heeft zich hierover bij brief dd. 23 augustus 2013, derhalve drie jaar later, bij de deken beklaagd. Klaagster heeft reeds in augustus 2010 kennis genomen van de akte dd. 11 augustus 2010. Klaagster heeft in het geding tussen partijen gereageerd op voormelde verklaring bij akte inbrengen productie dd. 16 februari 2011. Klaagster heeft vervolgens tot augustus 2013 gewacht met het indienen van een klacht tegen verweerster over het inbrengen van de eerste verklaring bij akte dd. 11 augustus 2010. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich op goede gronden niet eerder tot de deken heeft kunnen wenden met een klacht over het door klaagster vermeend tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit geldt temeer waar klaagster in augustus 2010 van rechtskundige bijstand was voorzien. Dat de procedure tussen klaagster en de cliënte van verweerster nog niet was afgerond stond eerdere indiening van een klacht niet in de weg. Voor zover ziekte van de gemachtigde van klaagster aan eerdere indiening van een klacht in de weg heeft gestaan, had het op de weg van de raadsman van klaagster gelegen om bij zijn ontstentenis voor adequate vervanging zorg te dragen.

 

4.3         Nu op grond van het bovenstaande niet valt in te zien waarom klaagster drie jaar heeft gewacht alvorens een klacht in te dienen, dient de rechtszekerheid voor verweerster, dat door haar verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een zo lange termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld te prevaleren, op grond waarvan de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk zal afwijzen.

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 8  november 2013.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2013

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.        Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.