Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:231
Zaaknummer
R.4150/13.57
Inhoudsindicatie
Ten onrechte niet gewezen op de bestaande regelingen ingeval van bezwaren tegen ingediende declaraties. Klachtonderdelen die daarop zien zijn gegrond ten aanzien van de daarbij betrokken advocaat. Of sprake is van tegenstrijdig belang kan de raad op basis van de stukken niet vaststellen en evenmin of klager door toedoen van verweerster anderszins in zijn belang is geschaad. Klachtonderdelen die daarop zien zijn ongegrond. Tuchtrechtelijke maatregel is eerst geïndiceerd indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert waardoor de belangen van de cliënt (kunnen) worden geschaad. Daarvan is geen sprake. Klacht in zoverre ongegrond. Raad ziet af van het opleggen van een maatregel.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 19 maart 2013 met kenmerk K067 2012/2013 bm/ab, door de raad ontvangen op 20 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juni 2013 in aanwezigheid van verweerders. Klager is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft zich tot het kantoor van verweerders gewend toen hij voornemens was om zijn bedrijf samen te voegen met het bedrijf Y S. Y S was in een eerder stadium en in een andere zaak, de wederpartij van verweerster geweest.
2.3 Bij aanvang van de zaak heeft verweerster een inschatting gegeven van de door haar benodigde tijd.
2.4 Voor haar werkzaamheden voor klager heeft verweerster op 1 maart 2012 een declaratie aan klager gestuurd voor 5,9 uren, zijnde EURO 1.067,43.
2.5 Op 6 maart 2012 heeft klager aan verweerster een e-mail gestuurd waarin hij heeft aangegeven erg geschrokken te zijn van de declaraties van verweerster. Verweerster heeft op die e-mail op 6 maart 2012 uitvoerig gereageerd op welke reactie klager op zijn beurt op 7 maart 2012 weer heeft gereageerd. Voorts hebben partijen op 30 maart 2012 telefonisch over de declaratie gesproken.
2.6 Op 23 april 2012 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster, waarin hij heeft aangegeven niet te verwachten er met Y S uit te komen en de nog openstaande declaratie van 1 maart 2012 weer ter sprake gebracht. Verweerster heeft op deze e-mail niet gereageerd.
2.7 Op 16 oktober 2012 heeft verweerster aan klager een aanmaning gestuurd betreffende de declaratie van 1 maart 2012.
2.8 Op 17 oktober 2012 heeft klager aan verweerster een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Tot mijn grote verbazing ontving ik vandaag een aanmaning over een rekening van 1 maart 2012! Omdat ik maar geen antwoord kreeg op de mail van 7 maart 2012 en nog een verzoek van 23 april 2012, en ik ook geen eerdere berichten heb ontvangen over deze nota, was ik in de veronderstelling dat jullie mijn aangevoerde argument afdoende vonden om de nota te laten vervallen. Ik ga er nog steeds vanuit dat dit zo is en dat de aanmaning een misverstand is.”
2.9 In reactie op deze e-mail heeft verweerster diezelfde dag aan klager bericht van mening te zijn en te blijven dat de declaratie in kwestie door hem moest worden voldaan en betaling daarvan graag binnen een week tegemoet te zien.
2.10 Klager heeft verweerster daarop direct als volgt bericht:
“Bedragen betalen die niet in verhouding staan tot de geleverde prestatie lijkt mij niet redelijk. Ik heb voldoende keren aangegeven dat jullie declaraties niet redelijk waren. Ik vraag je nu voor de derde keer om na ruim zeven maanden antwoord te geven op mijn vragen en opmerkingen uit mijn mail van 7 maart jl. Als je dit niet wilt doen zullen we de zaak voor moeten leggen bij de geschillencommissie.”
2.11 Nadat tussen partijen nog enkele e-mails over de desbetreffende declaratie zijn gewisseld, heeft verweerster klager laten weten dat het mogelijk is declaratiegeschillen op ad hoc basis voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur en dat zij daaraan ook wilde meewerken, maar dat daarvoor dan eerst de interne klachtprocedure moest worden doorlopen. In dat verband heeft zij klager verzocht een formele klacht in te dienen bij verweerder dan wel zich te wenden tot de deken.
2.12 Bij email met bijlagen van 19 november 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. hij pas op 17 oktober 2012 een reactie heeft ontvangen op zijn e-mails van 17 maart en 23 april 2012, welke termijn klager onredelijk lang acht;
2. de reactie van 17 oktober 2012 een onvolledig antwoord was op de gestelde vragen;
3. mr. B althans verweerster geen melding heeft gemaakt van een conflict met Y S op het moment dat klager de zaak bij hen aanmeldde;
4. het conflict tussen verweerster en Y S de goede harmonie tussen klager en Y S niet heeft bevorderd, waardoor zijn belang is geschaad;
5. verweerster heeft verzuimd klager te wijzen op de ter zake bestaande regelingen, toen hij tegen de declaratie bezwaar maakte;
6. verweerster geen althans onvoldoende uitvoering gegeven aan de met klager gesloten overeenkomst van opdracht.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel 1, 2 en 5
5.1 Klager heeft onweersproken gesteld dat hij tot de ontvangst van de aanmaning d.d. 16 oktober 2012 en de reactie op zijn email d.d. 17 oktober 2012, geen reactie had ontvangen op zijn e-mailbericht van 23 april 2012 waarin hij om informatie had verzocht betreffende de nog openstaande declaratie. Daarover was door hem ook op 7 maart 2012 al een e-mail aan verweerster gestuurd.
5.2 Daarmee staat vast dat verweerster, die de behandelend advocaat en opdrachtneemster was, in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 27 lid 1. Deze regel schrijft voor dat indien de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar maakt, de advocaat verplicht is hem op de ter zake bestaande regelingen te wijzen. Dat is op dat moment niet gebeurd.
5.3 Daar komt nog bij dat de handelwijze van verweerster ook niet getuigt van de vereiste zorgvuldigheid. Verweerster heeft ter zitting ook erkend in te zien dat haar handelwijze in deze niet de juiste was en zich ervan bewust te zijn dat zij al in maart 2012 op de email van klager had moeten reageren en hem toen al had moeten wijzen op de mogelijk de kwestie voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.
5.4 De raad acht deze klachtonderdelen ten aanzien van verweerster gegrond.
5.5 Ten aanzien van verweerder, die bij de kwestie geen betrokkenheid had, acht de raad deze klachtonderdelen ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3 en 4
5.6 Volgens klager is er sprake (geweest) van een tegenstrijdig belang nu verweerster eerder voor de wederpartij van Y S zou hebben opgetreden, hetgeen de goede harmonie tussen hem, klager, en Y S niet heeft bevorderd.
5.7 Er kan sprake zijn van een tegenstrijdig belang indien een advocaat tegen een voormalig cliënt optreedt. Daar is in elk geval geen sprake van. Verweerster was de advocaat van de wederpartij van Y S. Dat neemt niet weg dat klager wel door haar toedoen of optreden, in zijn belang zou kunnen zijn geschaad. Op basis van de tegenstrijdige verklaringen daaromtrent, heeft de raad echter niet kunnen vaststellen dat verweerster met Y S een conflict heeft of had in de door klager gestelde zin. In het klachtdossier bevinden zich geen schriftelijke stukken waaruit de juistheid van het standpunt van klager blijkt. Noch op basis van de stukken in het klachtendossier noch anderszins heeft de raad kunnen vaststellen dat er met betrekking tot verweerster sprake was van een tegenstrijdig belang of dat zij in zoverre alleszins tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.
5.8 De raad acht de klachtonderdelen 3 en 4 dan ook ongegrond voor wat betreft verweerster.
5.9 Voor wat betreft verweerder acht de raad ook deze klachtonderdelen ongegrond. Bij de verweten gedragingen heeft hij geen rol gespeeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel 6
5.10 Het laatste klachtenonderdeel betreft de (deugdelijke) nakoming van de overeenkomst van opdracht door verweerster.
5.11 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerders zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
5.12 De gedragingen van verweerders zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.13 De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond ten aanzien van beide verweerders.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad termen aanwezig af te zien van het opleggen van een maatregel.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- Verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 5 gegrond ten aanzien van mr. A;
- Verklaart de klacht ten aanzien van verweerster voor het overige ongegrond;
- Ziet af van het opleggen van een maatregel;
- Verklaart de klacht ten aanzien van mr. B in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, W.J. Hengeveld, T. Hordijk en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl