Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:48

Zaaknummer

R. 4211/13.118

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft terecht gesteld dat hij geen onderzoek naar de klacht kan doen als klager niet bereid is zich inhoudelijk uit te laten over de tegen hem ingediende klacht. De enkele mededeling van klager dat de klacht kant noch wal raakt is onvoldoende, evenmin als de mededeling dat sprake is van lopende procedures tussen mevrouw J. enerzijds en de cliënten van klager anderzijds voldoende is

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Niet kan worden vastgesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17. Verweerder heeft immers niet aan mevrouw J. bericht dat klager niet inhoudelijk zou willen reageren. Verweerder heeft mevrouw J. bericht dat klager niet wilde reageren op een wijze die ook aan mevrouw J. ter beschikking kon worden gesteld.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtenonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 30 mei 2013, door de raad ontvangen op 4 juni 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Mevrouw J. heeft bij verweerder een klacht ingediend tegen klager, die door verweerder in behandeling is genomen.

1.2    Verweerder heeft klager in de gelegenheid gesteld te reageren op de klacht.

1.3    Verweerder heeft bij brief van 5 april 2013 aan mevrouw J., voor zover in deze relevant, geschreven:

“…

Klager (red.) heeft mij schriftelijk bericht, doch op dat bericht verwoord dat ik geen afschrift daarvan mocht toezenden. Ik heb klager (red.) zijn reactie daarom geretourneerd.

Omdat klager (red.) niet inhoudelijk wil reageren, zulks op een wijze die ook aan u ter beschikking kan worden gesteld, kan ik geen deugdelijk onderzoek naar uw klacht uitvoeren.

Ik meld u daarom dat u mij kunt verzoeken uw klacht door te zenden aan de tuchtrechter, de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage. Wilt u mij, binnen drie weken na dagtekening van deze brief, berichten of u zulks wenst? Bij gebreke van een dergelijke reactie zal ik uw klachtdossier sluiten.”

1.4    Bij faxbrief van 8 april 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de (voorzitter van de) Raad van Discipline.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij in strijd handelt met de gedragsregels 1, 4, 17, 30 en 31. Klager is van mening dat de klacht van mevrouw J. kant noch wal raakt.

3.    BEOORDELING

3.1    Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen als deken werkzaam voor de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2    Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de mededelingen van verweerder in zijn brief van 5 april 2013 onjuist en/of onnodig grievend zijn, zodat geen sprake is van schending van de gedragsregels 30 en 31.

3.3    Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad met zijn handelwijze, noch dat deze niet zorgvuldig is geweest. In tegenstelling tot hetgeen klager stelt zijn in een op de Advocatenwet gebaseerde tuchtrechtelijke procedure, waaronder het onderzoek uitgevoerd door de deken, de klager en de advocaat tegen wie de klacht is gericht in beginsel de betrokken partijen. In een dergelijke procedure dient het op artikel 6 EVRM gebaseerde beginsel van hoor- en wederhoor strikt te worden gehandhaafd. Dat betekent dat beide partijen kennis moeten kunnen nemen van de gehele inhoud van het dossier. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat hij geen onderzoek naar de klacht kan doen als klager niet bereid is zich inhoudelijk uit te laten over de tegen hem ingediende klacht. De enkele mededeling van klager dat de klacht kant noch wal raakt is onvoldoende, evenmin als de mededeling dat sprake is van lopende procedures tussen mevrouw J. enerzijds en de cliënten van klager anderzijds voldoende is.  Van strijd met de gedragsregels 1 en 4 is geen sprake.

3.4    Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17. Verweerder heeft immers niet aan mevrouw J. bericht dat klager niet inhoudelijk zou willen reageren. Verweerder heeft mevrouw J. bericht dat klager niet wilde reageren op een wijze die ook aan mevrouw J. ter beschikking kon worden gesteld.

3.5    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de wijze waarop verweerder onderzoek doet naar een tuchtrechtelijke klacht over een advocaat valt binnen zijn beleidsvrijheid als deken. Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder door de wijze waarop hij het onderzoek naar de door mevrouw J. tegen klager ingediende klacht heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of dat er sprake is van een handelen of nalaten van verweerder in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.6    Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 24 juni 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.