Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:189

Zaaknummer

13-106

Inhoudsindicatie

dekenbezwaar over  declareren van werkzaamheden naast verlenen van toevoeging door opvolgend advocaat gegrond. Voorwaardelijke schorsing

Uitspraak

Beslissing van 18 november 2013

in de zaak 13-106

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de orde van advocaten Midden Nederland te Utrecht

tegen

P.

advocaat te Amersfoort

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 april 2013 met kenmerk Deken/ X, door de raad ontvangen op 24 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland bezwaren van de deken ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De bezwaren zijn behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2013 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken zoals vermeld onder 1.1 met de aan de brief gehechte bijlagen, genummerd 1 t/m 9  en stukken zoals ter zitting overhandigd.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de bezwaren wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft vanaf augustus 2011 opgetreden voor een cliënt in een strafzaak.

De toevoeging

2.3    Voor de rechtsbijstand is toevoeging aangevraagd en deze is 2 september 2011 op naam van verweerder gesteld. 

2.4    Op 22 september 2011 heeft verweerder een verzoek bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend om toe te staan extra uren bij de Raad te declareren daar de zaak bewerkelijk was.

2.5    Op 18 oktober 2011 heeft de Raad voor Rechtsbijstand  toestemming verleend voor besteding van 15 extra uren.

2.6    Op 25 oktober 2011 heeft verweerder een (tweede) verzoek bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend om 40 extra uren te mogen besteden. Op 28 oktober 2011 werd dit verzoek uitgebreid tot 61 extra uren.

2.7    Op 3 november 2011 werd door de Raad voor Rechtsbijstand een vergoeding toegekend voor 20 extra uren. Tegen deze beslissing werd door verweerder bezwaar ingesteld.  

2.8    Bij besluit van 16 maart 2012, verzonden op 20 maart 2012,  verleende de Raad voor Rechtsbijstand toestemming voor het declareren van 61 extra uren in plaats van de toegestane 20 extra uren.

De afspraken met cliënt en het verloop van de strafzaak

2.9    Verweerder heeft op 30 augustus 2011 de afspraak gemaakt met zijn cliënt dat in het geval de Raad voor Rechtsbijstand de aan de zaak bestede uren niet volledig zou toewijzen, verweerder de niet toegewezen uren tegen het uurtarief van € 112, 94 in rekening  zou brengen bij zijn cliënt.

2.10    De afspraak die is gemaakt op 30 augustus 2011 werd op 8 september 2011 door verweerder schriftelijk aan zijn cliënt bevestigd.

2.11    Bij vonnis van 1 februari 2012 werd de cliënt van verweerder vrijgesproken.

2.12    Op 14 februari 2012 heeft de cliënt van verweerder een aantal stukken ondertekend:

-een verzoek ex. art. 89 WvSv tot schadevergoeding vanwege de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, begroot op € 11.650,--;

-een verzoek ex art. 591a ingediend voor de forfaitaire vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand, verleend ten behoeve van indiening en behandeling van de verzoekschriften ex artikel 89 respectievelijk 591a WvSv;

 -een verklaring waarin de cliënt verweerder machtigt om de kosten van rechtsbijstand op de aan de cliënt toe te kennen schadevergoeding in mindering te brengen en deze te innen op de rekening van de Stichting derdengelden van het kantoor van verweerder.

2.13    In de strafzaak van de cliënt van verweerder werd door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft dit op 9 maart aan zijn cliënt meegedeeld.

In het hoger beroep werd de cliënt bijgestaan door een opvolgend advocaat. 

Bij brief van 12 september 2012 heeft de opvolgend advocaat zich bij de deken beklaagd over verweerder in verband met het declareren in een zaak waarvoor verweerder is toegevoegd.

3    HET BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, dat wil zeggen heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in een strafzaak met een cliënt afspraken heeft gemaakt strekkende tot betaling van een honorarium van verweerder, terwijl verweerder in datzelfde dossier op basis van een toevoeging krachtens het stelsel van gefinancierde rechtshulp optrad. De betalingsafspraak ziet op de uren die door de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van de aanvraag extra uren voor een bewerkelijke zaak, niet zouden worden gehonoreerd. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld door een afspraak te maken met zijn cliënt over het honoreren van uren die niet worden vergoed door de Raad voor Rechtsbijstand. Het staat verweerder op grond van de gedragsregels vrij dit te doen, nu het niet is verboden voor de uren waarvoor hij niet is toegevoegd zijn werkzaamheden te declareren. Verweerder maakt deze afspraak vaker.

4.2    In de voorliggende situatie is door verweerder niet klachtwaardig gehandeld nu het niet tot een daadwerkelijke effectuering van de met zijn cliënt gemaakte afspraak is gekomen.

5    BEOORDELING

5.1.    Ingevolge art. 4 lid 2 van het Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000 is het een rechtsbijstandsverlener verboden aan een rechtzoekende andere kosten in rekening te brengen dan de in dat artikel genoemde, terwijl gedragsregel 24 lid 2 een advocaat verbiedt om voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd een vergoeding te bedingen en in ontvangst te nemen voor zijn werkzaamheden anders dan de eigen bijdragen en verschotten als hiervoor bedoeld. Voor het door verweerder ingenomen standpunt dat het verweerder vrij zou staan om voor de uren waarvoor door de Raad voor Rechtsbijstand geen vergoeding wordt toegekend, een honorarium te bedingen, is dus geen ruimte.

5.2.    Dat verweerder in de voorliggende zaak -vanwege omstandigheden waarop verweerder zelf geen invloed had- van zijn cliënt uiteindelijk geen honorarium heeft (hoeven) ontvangen, baat hem niet: klachtwaardig is niet slechts een vergoeding te ontvangen maar reeds deze bij zijn cliënt te bedingen. Dit betekent dat het bezwaar, dat ook op de enkele afspraak ziet,  gegrond is.

6.    MAATREGEL

Verweerder moet van het ontoelaatbare van zijn handelen op de hoogte zijn geweest, althans hij behoorde dat te zijn. Dat het bij verweerder zelfs ten tijde van de gevoerde tuchtrechtelijke procedure aan het inzicht ontbreekt dat zijn handelwijze tuchtrechtelijk laakbaar is, wordt hem zwaar aangerekend.

Verweerders – naar zijn eigen zeggen principiële – standpunt is inmiddels niet alleen door verschillende Raden van Discipline, maar ook door het Hof van Discipline verworpen.

De beweerde transparantie van dit principiële handelen is niet in overeenstemming met het feit dat het verzoek ex art. 591a WvSv alleen het honorarium voor indiening van dat verzoekschrift en het verzoek ex art 89 WvSv noemt.

Het is om die reden dat de raad een maatregel geboden acht waarmee wordt voorkomen dat verweerder zich nogmaals schuldig maakt aan tuchtrechtelijk laakbaar gedrag. Om die reden wordt een voorwaardelijke schorsing voor de duur van een week opgelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar van de deken gegrond

-    legt aan verweerder de maatregel op van een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week

-    bepaalt dat deze opgelegde schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging

-    stelt de proeftijd op een periode van een jaar, ingaande op de dag waarop deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Aldus gewezen door mr. drs. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, C.J. Lunenberg-Demenint, P.J.F.M. de Kerf en G.R.M. van den Assum, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.