Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4210

Zaaknummer

12-293H

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Niet overdragen procesdossier. Niet onderzocht of cliënt in aanmerking kwam voor toevoeging. Onduidelijkheid laten bestaan over financiële consequenties rechtsbijstand. Klacht gegrond. Klacht met betrekking tot als procesadvocaat optreden voor geschrapte voormalig advocaat  niet-ontvankelijk. Voorwaardelijke schorsing van één maand.

Uitspraak

Beslissing van 24 april 2013

in de zaak 12-293H

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

gemachtigde: mevrouw mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 oktober 2012 met kenmerk td/md/420, door de raad ontvangen op 3 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalige arrondissement Haarlem (thans Noord-Holland) de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 februari 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 24 van de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster is pianiste en pianolerares. Klaagster is in 2011 in contact gekomen met mr. M., een voormalig advocaat, die als gevolg van een beslissing van de raad van het tableau geschrapt is, en die nadien onder de naam 'Juristenkantoor mr. [M.] algemeen juristen & belastingadviseurs' handelt.

2.2 Klaagster heeft aan mr. M. aangegeven dat zij juridische bijstand, op basis van toevoeging, zocht in verband met haar echtscheiding van haar voormalig echtgenoot. Zij zocht bijstand met betrekking tot het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake de alimentatie van haar dochter en haar, alsmede de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap.

2.3 Op 23 mei 2011 heeft mr. M. een e-mailbericht gestuurd aan klaagster met de volgende inhoud:

"[…] Hierbij refereer ik aan ons gesprek op mijn kantoor van afgelopen vrijdag.

U kon van mijn diensten geen gebruik maken aangezien ons kantoor alleen op betalende basis diensten verleent.

Wellicht dat er een andere oplossing is. Zoals u wellicht weet, zoek ik een goede pianolerares voor mijn zoontje [B.] van 8 jaar.

Wij zouden wellicht een regeling kunnen treffen aldus dat u mijn zoontje eens per week op zaterdagmiddag pianoles geeft en dat ik daartegen over uw belangen in uw zaak probeer te behartigen in die zin dat u geen honorarium hoeft te betalen.

Laat u mij even weten of u dit een goed idee vindt, waarna we een afspraak vooreerst voor u kunnen maken, bijvoorbeeld op woensdag 25 mei a.s. te 18.00 uur. De rest kunnen we dan bij die gelegenheid bespreken. […]"

2.4 Klaagster heeft positief op dit bericht gereageerd, en zij heeft op 25 mei 2011 een bespreking met mr. M. gehad. Naar aanleiding van dit gesprek heeft mr. M. op 25 mei 2011 klaagster een brief gestuurd met de volgende inhoud:

"[…] Hierbij refereer ik aan ons prettige gesprek van hedenmiddag. U heeft mij verzocht om in mijn hoedanigheid van algemeen jurist en belastingjurist uw juridische belangen verder te willen behartigen, in plaats van mevrouw [B. – de vorige advocaat van klaagster, RvD] te Haarlem.

In dat kader heb ik (zie kopie) de dossiers bij mevrouw [B.] opgevraagd en verzocht om een regeling met betrekking tot de betaling van hetgeen u nog aan haar verschuldigd bent.

Ik hoop de stukken snel te kunnen bestuderen en wij maakten een afspraak voor vrijdag 3 juni aanstaande ter bespreking, meer inhoudelijk, van uw zaak.

U hebt mij met name verzocht om appel in te stellen tegen de beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 20 april jl. met betrekking tot de alimentatie kwestie ten behoeve van [L.] en u. Daarnaast speelt nog de scheiding en deling van huwelijkse goederengemeenschap, waarvoor u mij eveneens hebt aangezocht.

Zoals u weet werk ik met een vaste procesadvocaat die de processtukken, die ik produceer, bij de Gerechten, in casu het Gerechtshof te Amsterdam, zal overleggen. Ter zake externe kosten in het appel dient u rekening te houden met griffierechten, eventuele deurwaarderskosten alsmede met een voorschot van de procesadvocaat voor zijn diensten. Ik zal u deze bedragen op het moment dat het appel in gereedheid is gebracht, doorberekenen. U moet rekenen op een externe kostennota van ongeveer EUR 950,-

Met betrekking tot mijn kosten geldt dat ik met een uurtarief van EUR 220,- exclusief 8% kantoorkosten en 19% BTW werk. Zoals overeengekomen treft u bijgaand mijn voorschotdeclaratie aan voor de eerste 10 uren.

Wij spraken af dat u deze nota voorshands en ten dele zult voldoen door verrekening van uw honorarium ten behoeve van het optreden als pianolerares van mijn zoontje [B.] ad EUR 40,- per resp. EUR 20,- per half uur.

Als ik wat meer tijd hebt (sic) kunt u mij ook onder handen nemen!

Indien u op enig moment enig bedrag aan mij kunt betalen, zal ik dat op prijs stellen. Ik heb echter de overtuiging dat wij daar wel samen uit zullen komen. […]

Nadat ik op 3 juni met u nader heb gesproken, zal ik het beroepschrift ten behoeve van de appelprocedure gaan opstellen. […]"

2.5 Op 26 mei 2011 heeft klaagster haar vorige advocaat, mr. B., verzocht het dossier naar mr. M. te sturen. Zij schrijft in haar e-mailbericht aan mr. B.: "Ik ben op de hoogte, dat zijn kantoor juridisch kantoor is, het is geen probleem, want mr. [M.] heeft verder alles goed kunnen regelen met het presenteren mij in de rechtbank."

2.6 Op 16 juni 2011 heeft mr. M. klaagster een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:

"Hierbij deel ik u mede, dat ik in beginsel mr. [verweerder], bereid heb gevonden om in uw zaak als procesadvocaat op te treden.

Zoals u weet redigeren wij zelf de processtukken en behandelen wij uw zaak zelf inhoudelijk, maar dient de procesadvocaat als een soort bode, die de processtukken via mij overlegd (sic) aan de Gerechten en tevens waar nodig u en mij vergezelt bij zittingen bij de Gerechten.

Het is mogelijk, dat de heer [verweerder] u hierover ook zelfstandig een bevestigingsbrief stuurt, die u desgewenst voor accoord gelieve te tekenen en te retourneren."

2.7 Op 5 juli 2011 heeft mr. M. klaagster een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:

"[…] In jou (sic) zaak, het appel inzake alimentatie wordt zowel door mij als mr. [verweerder] op dit moment gewerkt. Aangezien ik heden en morgen voor één deel in verband met mijn ziekte (ziekte van Crohn) (sic) is met name ook mr. [verweerder] doende met het appel.

Het kan zijn, dat hij jou belt met een paar vragen. Jij kunt hem gerust antwoorden in het belang van het te redigeren beroepschrift.

In het kader van het in te stellen hoger beroep, wijs ik erop, dat externe kosten verschuldigd zullen zijn, waaronder griffierechten ad EUR 495,- en voorschot procesadvocaat, dat ik voorlopig stel op EUR 595,- inclusief BTW (EUR 500,- excl BTW). In totaal dient in het kader van het hoger beroep een bedrag ter zake van externe kosten (dus geen honorarium voor mij) een bedrag ad EUR 1090,- te worden voldaan. […]"

2.8 Op 12 dan wel 13 juli 2011 heeft mr. M. een brief gestuurd aan de advocaat van de wederpartij met een schikkingsvoorstel. De brief bevat de volgende passage:

"Ik verzoek u mij voor of uiterlijk op donderdag 13-7 aanstaande te berichten of uw cliënt dit voorstel aanvaardt. Mocht dat zo zijn, dan zal door cliënte worden afgezien van de appelprocedure. In het andere geval zal de klaarliggende appelschriftuur worden ingediend bij het Hof. […]"

2.9 Gemachtigde van klaagster in deze tuchtprocedure, mr. De Waele, heeft, nadat bekend werd dat mr. M. ziek was, gezocht naar een toevoegingsadvocaat die het hoger beroepschrift kon opstellen voor het aflopen van de termijn voor hoger beroep op 20 juli 2011. Zij is hier niet in geslaagd.

2.10 Op 14 juli 2011 heeft klaagster een e-mailbericht gestuurd aan verweerder met het verzoek om het hoger beroepschrift die dag of de volgende voor te bereiden. Zij schreef dat zij mr. M. ook op de hoogte had gesteld maar niet wist of hij, vanwege zijn ziekte, in staat was om het hoger beroepschrift voor te bereiden. Dezelfde dag stuurde klaagster een aantal punten naar verweerder die zij in het hoger beroepschrift opgenomen wilde hebben. Verweerder heeft dezelfde dag hierop gereageerd per e-mail, aangegeven dat hij zijn best zou doen maar niet kon garanderen dat het hoger beroepschrift de dag daarop klaar zou zijn. Hierop heeft verweerster weer gereageerd met het verzoek of thans haar gemachtigde, mr. De Waele, verweerder kon bellen. Verweerder en mr. De Waele hebben vervolgens een telefoongesprek gevoerd, waarin mr. De Waele verweerder heeft gevraagd hoe een en ander met de betaling zou zitten, nu verweerder inhoudelijk werk zou gaan verrichten.

2.11 Klaagster ontving op 15 juli 2011 een bericht van mr. M. met de volgende inhoud:

"Ik had. Zojuist contact met mr [verweerder] over uw hoger beroep en hoorde dat u en uw vriendin hun zorg hebben uitgesproken. Wilt u sv eerst het concept afwachten? Dan kunt u daarop zonodig reageren. Waarom uw vriendin de financiële afspraken tussen u en mij bespreekt is mij en raadsel nu ik u op dat punt alles heb bevestigd. U hoort. Tijdig over het concept […]" (sic)

2.12 Verweerder heeft op 15 juli 2011 het hoger beroepschrift per e-mail in concept gestuurd naar klaagster en mr. M., met mr. De Waele in kopie. Het e-mailbericht vermeldt dat verweerder het stuk heeft opgesteld. Klaagster heeft op 18 juli 2011 commentaar gestuurd naar verweerder. Verweerder heeft klaagster op 19 juli 2011 bericht dat het hoger beroepschrift diezelfde dag per fax zou worden ingediend. Later die dag heeft verweerder klaagster, met mr. M. in kopie, per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd met de volgende inhoud:

"[…] In bovengenoemde zaak betreffende de verdeling heeft de heer [M.] mij gevraagd om voor u als procesadvocaat op te treden. Als procesadvocaat dien ik namens u – onder meer – de door mr. [M.] – in overleg met u opgestelde – processtukken in bij de rechtbank zodat de procedure op normale wijze kan worden gevoerd.

Ook zal ik ter zitting verschijnen. Voor wat betreft de inhoud van de processtukken ben ik niet het aanspreekpunt indien blijkt dat er zaken onjuist zijn weergegeven. Ter zitting kan ik, op basis van de aan mij verstrekte gegevens, eventueel een toelichting geven. Ik ben echter niet aansprakelijk (voor schade) indien blijkt dat er zaken onvoldoende zijn toegelicht. Mr. [M.] is en blijft uw aanspreekpunt. Correspondentie die ik ontvang van de rechtbank en / of wederpartij zal ik verzenden naar mr. [M.]. Hij zal de inhoud daarvan met u bespreken.

Voor wat betreft de uitvoering van mijn werkzaamheden zal ik mijn facturen (inzake honorarium, griffierecht en overige verschotten) verzenden naar mr. [M.]. De werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van uurtarief en uitdrukkelijk niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand.

Ik verzoek u vriendelijk mij te berichten dat u akkoord bent met de werkzaamheden die ik op verzoek van mr. [M.] voor u zal uitvoeren en de voorwaarden (met name de uitsluiting van aansprakelijkheid) waaronder die werkzaamheden worden uitgevoerd."

Klaagster heeft niet haar akkoord gegeven.

2.13 Op 22 juli 2011 heeft klaagster verweerder bericht dat zij een bedrag van EUR 495,- aan griffierecht en EUR 595,- aan voorschot voor verweerder naar de rekening van mr. M. had overgemaakt.

2.14 Op 7 september 2011 heeft klaagster een e-mailbericht gestuurd aan mr. M. en hem bericht dat zij naar een andere advocaat, mr. van B., was overgestapt. Mr. M. heeft op dit bericht gereageerd en gesteld dat klaagster met hem en verweerder diende af te rekenen: "Eerst na betaling van de eindnota, waaronder ook de nota's die mr. [verweerder] mij heeft gezonden, zal overdracht van de dossiers kunnen plaatsvinden." Dezelfde dag heeft mr. van B. per brief verweerder bericht dat klaagster haar verzocht had om de zaak over te nemen, en hem verzocht om de dossiers aan haar te doen toekomen. Op 8 september 2011 heeft verweerder hierop gereageerd, met het bericht dat hij bij zijn brief de procesdossiers zond. Het bleek dat verweerder alleen kopieën van de stuken uit het procesdossier had verzonden. Klaagster heeft verweerder op 20 september 2011 verzocht om ook de originelen te sturen. De nieuwe advocaat van klaagster, mr. van B. heeft dit verzoek op 27 september 2011 herhaald. Hierop heeft verweerder dezelfde dag gereageerd met de stelling dat hij alle stukken die hem ter hand waren gesteld had gestuurd naar mr. van B.

2.15 Bij brief met bijlagen van 6 oktober 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.16 Op 22 september 2011 althans 12 oktober 2011 heeft mr. [M.] het (volledige) originele procesdossier gestuurd naar klaagster.

2.17 Op 23 november 2011 heeft mr. De Waele een brief naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam gestuurd met betrekking tot het optreden van mr. M. In zijn reactie op deze brief d.d. 20 december 2011 schrijft de deken dat het indienen van een tuchtklacht tegen mr. M. niet tot een bruikbaar resultaat zal leiden, omdat de tuchtrechter geen bevoegdheid heeft zich uit te spreken over het doen en laten van een niet-advocaat, ook als de betrokken in het verleden als advocaat ingeschreven is geweest. Daarnaast schrijft de deken het volgende:

"Een aspect met zorgelijke kanten is dat, naar mij bekend is, advocaten zich in voorkomende gevallen bereid tonen om de activiteiten van mr. [M.] te faciliteren door in een door hem behandelde zaak als advocaat naar buiten te treden, in het bijzonder in rechte. Gedragsregel 35 vormt hier het richtsnoer. Tot twee jaar geleden was er een tweede lid aan deze gedragsregel verbonden, waarin werd bepaald dat aan een advocaat geen opdracht van een tussenpersoon mocht uitvoeren wanneer die tussenpersoon geen advocaat is en de bijstand zich beperkte tot de activiteiten van een procureur. Dat tweede lid is geschrapt omdat het instituut van procureur als zodanig is opgeheven maar de strekking van de gedragsregel blijft, dat een advocaat eigen bijstand dient te verlenen en het niet is toegestaan om zonder inhoudelijke bemoeienis de door een niet-advocaat vervaardigde stukken aan een rechterlijk college te presenteren. Het is mij bekend dat mr. [M.] aan advocaten vraagt om toch een daarop gelijkende dienstverlening te betrachten. Een aantal Amsterdamse advocaten heeft daarover mijn mening gevraagd en aan hen heb ik laten weten dat ik zulks in strijd met de verplichtingen van een behoorlijk advocaat acht, waarbij overigens mede een rol speelt dat mij met regelmaat berichten bereiken over bezwaren van diens cliënten zo dat ik, zonder deze onderzocht te hebben, kan vaststellen dat de relatie met cliënten met regelmaat problematische kanten heeft.

Ik heb op enig moment informatie gekregen waaruit blijkt dat een Amsterdamse advocaat daadwerkelijk diensten in deze zin verleende. Op mijn aanraden is deze dienstverlening gestaakt."

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet om de volgende redenen:

a) verweerder zou geweigerd hebben om het originele procesdossier over te dragen aan de nieuwe advocaat van klaagster;

b) verweerder zou mr. M. hebben gefaciliteerd bij het behandelen van zaken als ware hij advocaat, terwijl mr. M. dit niet meer mocht, nu hij geschrapt is;

c) verweerder zou niet hebben verteld aan klaagster dat mr. M. geschrapt was en niet meer als advocaat werkzaam mocht zijn, maar zou integendeel hebben meegewerkt aan het wekken van de schijn dat het niet ongebruikelijk was dat mr. M. als algemeen jurist voor de inhoudelijke behandeling, en verweerder als procesadvocaat voor de procesvoering verantwoordelijk was, en zou haar aldus hebben misleid;

d) het hoger beroep zou maar net goed zijn gegaan;

e) verweerder zou klaagster gevraagd hebben in te stemmen met het feit dat hij facturen inzake honorarium, griffierecht en overige verschotten stuurde naar mr. M., terwijl klaagster had aangegeven op zoek te zijn naar gefinancierde rechtsbijstand en verweerder ook niet specificeerde waaruit de facturen waren opgebouwd.

4 BEOORDELING

Bij zijn beoordeling van de klachtonderdelen a) tot en met c) neemt de raad tot uitgangspunt dat (zoals ook tot uiting wordt gebracht in gedragsregel 9) de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak die aan hem is toevertrouwd. Hij kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Daarbij geldt voorts (zoals tot uiting gebracht in gedragsregel 1) dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Ter zitting heeft klaagster, middels haar gemachtigde mr. De Waele, verklaard dat zij klachtonderdeel a) handhaaft. Verweerder heeft zich tegen het klachtonderdeel verweerd met de stelling dat hij alle bij hem aanwezige stukken direct na het verzoek om overhandiging van het procesdossier heeft gestuurd naar mr. van B. Op of omstreeks 22 september 2011 zou hij mr. M. gevraagd hebben of hij nog stukken in zijn bezit had en zo ja, of hij deze wilde sturen naar mr. van B. Dat heeft hij gedaan. Aldus zou verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de raad niet. De relatie tussen klaagster en verweerder heeft te gelden als advocaat-cliënt relatie. Verweerder heeft dat ook erkend. Dat brengt met zich dat hij de volledige verantwoordelijkheid over de behandeling van de hem toevertrouwde zaak draagt. Bij die verhouding tot klaagster past niet dat verweerder ermee instemde dat het (originele) procesdossier bij mr. M. bleef en hij kennelijk genoegen nam met kopieën van het dossier. Dat feit kan hem dan ook niet tot verweer strekken tegen het de klacht dat hij het procesdossier niet tijdig heeft overgedragen.

4.2 Het klachtonderdeel is gegrond

Ad klachtonderdeel b) en c)

4.3 Klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij beide – in de kern – de klacht behelzen dat verweerder mr. M. gefaciliteerd heeft bij het optreden als ware hij advocaat.

4.4 Verweerder heeft zich tegen deze klachtonderdelen verweerd met de stelling dat – kort samengevat – hij weldegelijk als advocaat is opgetreden en het mr. M. niet mogelijk heeft gemaakt om zich als advocaat voor te doen. Hiertoe wijst hij erop dat hij het hoger beroepschrift zelf heeft opgesteld. Voorts zou mr. M. duidelijk hebben gemaakt in zijn correspondentie met klaagster dat hij niet als advocaat op kon treden, maar daarvoor een procesadvocaat in de vorm van verweerder nodig had, zodat klaagster ook niet is misleid.

4.5 Het betoog van verweerder komt de raad onaannemelijk voor. Zowel uit de correspondentie tussen klaagster en mr. M. als uit de correspondentie tussen klaagster en verweerder komt het beeld naar voren dat, in ieder geval aanvankelijk, het de bedoeling was dat verweerder geen inhoudelijke werkzaamheden zou verrichten maar slechts als 'bode' voor (processtukken opgesteld door) mr. M. zou dienen. Hiertoe wijst de raad in het bijzonder op het e-mailbericht van mr. M. aan klaagster genoemd in nr. 2.6 en de opdrachtbevestiging van verweerder aan klaagster genoemd in nr. 2.12. Verweerder heeft aangevoerd dat zijn opdrachtbevestiging slechts zag op de verdelingsprocedure. In deze procedure zouden geen inhoudelijke werkzaamheden meer hoeven plaats te vinden. De raad acht dit betoog onaannemelijk, nu uit de opdrachtbevestiging niet blijkt dat de daarin beschreven werkwijze beperkt is tot de verdelingsprocedure. Verweerder heeft nog gesteld dat, indien mr. M. niet ziek was geworden en mr. M. het hoger beroepschrift zelf had opgesteld, verweerder dit hoger beroepschrift niet, althans niet zonder het zelf te hebben nagekeken en zo nodig te hebben aangepast, zou hebben ingediend. In het licht van de voornoemde correspondentie, in het bijzonder de opdrachtbevestiging, waarin verweerder schrijft: "Als procesadvocaat dien ik namens u – onder meer – de door mr. [M.] in overleg met u opgestelde – processtukken in bij de rechtbank […]" acht de raad die stelling niet geloofwaardig en verwerpt die dan ook.

4.6 Vraag is echter of klaagster belang heeft bij haar klacht. De raad volgt klaagster niet in haar stelling dat zij is misleid. Uit de voornoemde correspondentie, en de overige correspondentie tussen klaagster, mr. M. en verweerder, blijkt dat klaagster duidelijk is gemaakt wat de verhouding was tussen de werkzaamheden die mr. M. zou verrichten en de werkzaamheden die verweerder zou verrichten. Ook is niet gebleken dat klaagster inhoudelijk (ter zake van het hoger beroep) slecht is bijgestaan (zie ook hierna de beoordeling van klachtonderdeel d). Gelet hierop is de raad van oordeel dat de klacht dat verweerder mr. M. gefaciliteerd heeft om zich te gedragen als ware hij advocaat, het in deze tuchtprocedure aan de orde zijnde persoonlijke belang van klaagster overstijgt. Een voldoende eigen belang dat door de handelwijze van verweerster is geschaad is de raad niet gebleken.

4.7 De klachtonderdelen zijn niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel d)

4.8 Klaagster heeft als toelichting op het klachtonderdeel gesteld dat het hoger beroep nog maar net is goed gegaan, nu – kort samengevat – klaagster pas aan het einde van de termijn voor hoger beroep op 20 juli 2011, en na aandringen van klaagster, van verweerder een concept van het hoger beroepschrift ontving.

4.9 Klaagster heeft niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat het hoger beroepschrift inhoudelijk onder de maat was. Het hoger beroepschrift is tijdig ingediend op 19 juli 2011. Mede nu op 12 althans 13 juli nog schikkingsonderhandelingen plaatsvonden en daarmee de mogelijkheid bestond dat de appelprocedure geen doorgang zou vinden, is de raad van oordeel dat niet sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder.

4.10 Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.11 Bij zijn beoordeling van het klachtonderdeel neemt de raad tot uitgangspunt dat de advocaat (zoals tot uiting gebracht in gedragsregel 23 lid 1) gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden, en dat hij (zoals tot uiting gebracht in gedragsregel 24 lid 1) verplicht is zijn cliënt bij het begin van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen daarvoor. Daarbij geldt dat de advocaat (zoals tot uiting gebracht in gedragsregel 26 lid 1), wanneer hij een opdracht aanvaardt, de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt dient te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.

4.12 Zoals hierboven is overwogen heeft de relatie tussen klaagster en verweerder te gelden als een advocaat-cliënt relatie. Dat brengt met zich dat de op de voor die verhouding geldende normen en regels zoals beschreven in nr. 4.11 van toepassing waren.

4.13 Klaagster heeft onbetwist gesteld dat zij, in ieder geval aanvankelijk, op zoek was naar gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft, in strijd met de in nr. 4.11 genoemde norm, niet onderzocht of zij hiervoor in aanmerking kwam, integendeel. Hij heeft in zijn opdrachtbevestiging van 19 juli 2011 uitdrukkelijk gesteld dat hij niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand werkte, maar klaagster verzocht om ermee in te stemmen dat hij zijn facturen (inzake honorarium, griffierecht en overige verschotten) zou versturen naar mr. M. en dat deze werkzaamheden zouden worden uitgevoerd op uurtarief, zonder dit nader te specificeren. Daarmee heeft hij, in strijd met de in nr. 4.11 genoemde normen, de financiële consequenties van zijn rechtsbijstand geheel onbepaald gelaten voor klaagster. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat klaagster reeds afspraken had gemaakt met mr. M., onder andere over de kosten van zijn bijstand. Daarmee gaat verweerder er aan voorbij dat op hem een zelfstandige verplichting rustte om zorgvuldigheid te betrachten in zijn financiële aangelegenheden met klaagster. Bovendien valt de afspraak van mr. M. met klaagster dat aan de bijstand van verweerder een (vast) bedrag van EUR 595,- verbonden zou zijn, welk bedrag klaagster ook daadwerkelijk aan mr. M. heeft betaald, niet te rijmen met de stelling in de opdrachtbevestiging van verweerder dat hij op basis van uurtarief werkte. Ook om die reden heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan over de financiële consequenties van zijn bijstand.

4.14 Het klachtonderdeel is gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 De tekortkomingen van verweerder, zoals in het voorgaande besproken, zijn ernstig. In het bijzonder rekent de raad verweerder aan dat hij niet onderzocht heeft of klaagster in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, terwijl gesteld noch gebleken is dat hij goede gronden had om te denken dat klaagster hier niet voor in aanmerking kwam. Daarbij rekent de raad verweerder aan dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de financiële consequenties van zijn rechtsbijstand, terwijl op hem in deze een zelfstandige verplichting rust, zodat hij zich niet achter met mr. M gemaakte afspraken kan verschuilen. Voorts geldt dat verweerder in het geheel geen blijk heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien. Ten slotte heeft verweerder in deze tuchtprocedure verklaringen gegeven voor zijn handelen die, in het licht van de beschikbare gedingstukken, op gespannen voet met de werkelijkheid lijken te zijn. Verweerder heeft geen antecedenten.

5.2 In het licht van het voorgaande is de maatregel van voorwaardelijke schorsing van één maand passend en geboden.

 BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart klachtonderdelen a) en e) gegrond;

 verklaart klachtonderdelen b) en c) niet-ontvankelijk;

 verklaart klachtonderdeel d) ongegrond.

 legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand op.

 bepaalt dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

 stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, J.J. Trap, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de niet-ontvankelijk en ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl