Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:155

Zaaknummer

R. 4149/13.56

Inhoudsindicatie

De klacht heeft betrekking op een voorstel tot verrekening met betrekking tot een overgenomen zaak op basis van gefinancierde rechtsbijstand. De raad overweegt dat het niet tot zijn taak behoort om te oordelen op welke wijze een toevoegingsvergoeding dient te worden verdeeld. De raad komt een rol toe als uit het dossier blijkt dat er een evident onredelijk standpunt is ingenomen ten aanzien van de wijze van afrekening althans een advocaat zijn voorstel niet deugdelijk met stukken heeft onderbouwd.

Inhoudsindicatie

Het standpunt dat verweerder inneemt, namelijk dat hij conform geldende richtlijnen een voorstel heeft gedaan aan klager, acht de raad geen kennelijk onjuist of kennelijk onredelijk standpunt. Dit oordeel wordt niet anders omdat het standpunt van verweerder niet, althans niet geheel, door klager en de deken wordt gedeeld.

Inhoudsindicatie

Het staat verweerder voorts vrij om al dan niet akkoord te gaan met een door de deken te geven bindend advies. Verweerder handelt daarmee niet in strijd met de welwillendheid die advocaten ten opzichte van elkaar dienen te betrachten.

Inhoudsindicatie

De klacht is ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 maart 2013 met kenmerk R 12/13/40 ml, door de raad ontvangen op 18 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klager heeft de belangen van X. in een strafzaak behartigd.

2.2 Op verzoek van X. heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen. Bij brief van 18 december 2009 heeft hij klager verzocht om toezending van het dossier, de last tot toevoeging en een urenspecificatie.

2.3 Bij brief van 4 januari 2009 heeft klager verweerder zijn urenspecificatie toegezonden en voorts geschreven:

“Uw voorstel voor verdeling van de vergoeding zie ik gaarne tijdig tegemoet.

Vergeet u niet, zo nodig, toestemming voor extra uren te vragen?”

2.4 Bij brief van 1 mei 2010 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik heb uw eerste urenspecificatie aan de RvR ad 18.90 uur overgelegd bij de RvR. U stuurt steeds nieuwe uitgedraaide specificaties en deel u mede dat ik net als de RvR ivm de verdeling uit zal gaan van 18.90 uur. Verder deel ik u mede dat tot op heden geen exu is toegekend door de RvR en allerminst onzeker is dat de zaak als bewerkelijk zal worden aangemerkt. Ik kom hierop tzt terug.”

2.5 Bij brief van 23 juni 2010 heeft verweerder klager een voorstel gedaan tot afrekening van de forfaitaire vergoeding en onder meer geschreven:

“… Verder breng ik u in herinnering dat ik enige tijd heb moeten wachten op uw urenspecificatie. Toen ik die van u ontving was het forfait als overschreden. Ik heb meteen extra uren aangevraagd.

Verder heb ik het dossier aangetroffen toevoeging 4HV3149 ivm TUL zaak, goed voor 3 punten. Ik heb die niet laten muteren, ondanks die mij zou toekomen. Ik stel voor dat u die zelf declareert en in mindering wordt gebracht.”

2.6 Bij faxbericht van 28 juni 2010 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Met de door u voorgestelde systematiek van verrekening kan ik mij verenigen. Wel vraag ik mij af of ik nog een toevoeging tul kan declareren die ik niet heb behandeld. Kunt u deze niet alsnog laten muteren en zelf declareren?

Verder vraag ik mij af welke vergoeding nu is toegeschat, nu de zaak door de Meervoudige Kamer is behandeld (8pnt.), voorlopige hechtenis is bevolen (3 pnt.) en de zaak ter zitting ten minste tweemaal inhoudelijk is behandeld en bij mijn weten nog vaker is aangehouden.

Kunt u een en ander nog even verduidelijken? Dan zal ik u zo spoedig mogelijk mijn declaratie conform uw voorstel doen toekomen.”

2.7 Bij brief van 13 september 2010 heeft klager verweerder meegedeeld dat een andere verrekeningsystematiek zal moeten worden gevolgd inhoudende dat de totale vergoeding in de zaak naar evenredigheid van het aantal bestede uren wordt verrekend.

2.8 Bij brief van 15 september 2010 heeft verweerder klager uiteengezet dat de door hem gehanteerde systematiek juist is en in lijn met een bericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 16 juni 2009 in een andere zaak van verweerder .

2.9 Aangezien partijen niet tot een vergelijk kwamen, heeft klager bij brief van 17 november 2010 om bemiddeling van de deken verzocht.

2.10 In het kader van zijn bemiddeling heeft de deken partijen een aantal voorstellen gedaan om het geschil te beslechten.

2.11 Bij brief van 16 juli 2012 heeft verweerder op verzoek van de deken zijn urenspecificatie met betrekking tot de tenuitvoerleggingszaak toegestuurd.

2.12 Naar aanleiding van een laatste voorstel van de deken bij brief van 15 oktober 2010 heeft klager bij brief van 16 oktober 2012 meegedeeld in te stemmen met het voorstel van de deken en heeft verweerder bij brief van 30 oktober 2012 meegedeeld geen rol meer te zien voor de deken.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 In het bijzonder verwijt klager verweerder dat verweerder zich niet gehouden heeft aan de richtlijnen en verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten met betrekking tot het in onderling overleg verdelen van de toevoegingsvergoeding tussen opeenvolgende advocaten in een strafzaak waarin gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend. Verweerder heeft klager niet tijdig een voorstel tot vergoeding gedaan onder toezending van de vaststelling vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand. Voorts heeft hij jegens klager, ook in het traject ter zake de bemiddeling door de Deken, niet de benodigde welwillendheid die advocaten ten opzichte van elkaar dienen te betrachten, in aanmerking genomen. Verweerder heeft verder geen redelijk salaris in rekening gebracht.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tijdig een voorstel tot verrekening aan klager gedaan met betrekking tot de door hem ontvangen forfaitaire vergoeding. Bij het voorstel heeft verweerder klager de vaststelling vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand toegestuurd. De vergoeding dient naar rato van de door ieder van partijen bestede uren tot het moment dat er een toevoeging bewerkelijke zaak werd aangevraagd, verdeeld te worden. Op het moment dat verweerder van klager de urenspecificatie ontvangen had, bleek dat verweerder al eerder een toevoeging bewerkelijke zaak had kunnen aanvragen. In totaal gaat verweerder dan ook uit van een aantal uren van 27 in plaats van 24 uren  bij het voorstel tot verrekening.

4.2 De toevoeging bewerkelijke zaak is verstrekt aan verweerder. De vergoeding die hij ontvangt, komt alleen verweerder toe. Verweerder handelt conform een eerder advies van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam in een andere zaak en bovendien conform de Leidraad van de Raad voor Rechtsbijstand.

4.3 Op eerste verzoek heeft verweerder de vergoeding die toegekend is in de tenuitvoerleggingszaak verstrekt. Verweerder is niet bereid deze vergoeding te delen aangezien klager geen aparte urenspecificatie heeft toegestuurd en eerder heeft meegedeeld eigenlijk geen werkzaamheden verricht te hebben.

4.4 Verweerder heeft behoorlijk gehandeld.

 

5 BEOORDELING

5.1 Vaststaat dat verweerder bij brief van 23 juni 2010, uit eigener beweging, een voorstel tot verrekening van de door hem ontvangen forfaitaire vergoeding heeft toegestuurd aan klager met een verrekeningsvoorstel.

5.2 Verweerder heeft voorts op eerste verzoek de vaststelling vergoeding voor de tenuitvoerleggingszaak overgelegd.

5.3 Het behoort niet tot de taak van de raad om te oordelen over op welke wijze een toevoegingsvergoeding dient te worden verdeeld. De raad komt een rol toe indien uit het dossier blijkt dat er een evident onredelijk standpunt is ingenomen ten aanzien van de wijze van afrekening, althans een advocaat zijn voorstel niet deugdelijk met stukken heeft onderbouwd.

5.4 Het standpunt dat verweerder inneemt, te weten dat hij conform geldende richtlijnen een voorstel heeft gedaan aan klager, acht de raad geen kennelijk onjuist/onredelijk standpunt.  Dat het standpunt van verweerder niet, althans niet geheel gedeeld wordt door klager en de deken, maakt het vorenstaande niet anders.

5.5 Het staat verweerder voorts vrij al dan niet akkoord te gaan met een door de deken te geven bindend advies. Het feit dat verweerder hieraan niet mee wil werken, betekent niet dat verweerder in strijd handelt met de welwillendheid die advocaten ten opzichte van elkaar dienen te betrachten.

5.6 De klacht is ongegrond.

 

6 BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2013.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl