Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:183

Zaaknummer

L 351 - 2013

Inhoudsindicatie

 Geen  concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat niet eerder dan pas na 3 jaar kon worden geklaagd. Geldt temeer waar klager ook destijds al van rechtskundige bijstand was voorzien. Klacht kennelijk niet/ontvankelijk.

Uitspraak

 

Beslissing van 5 december 2013

in de zaak L 351-2013

 

naar aanleiding van de klacht van:

A.

 

 

klagers

 

 

gemachtigde:

 

B.

tegen:

 

 

C.

 

verweerster

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 13 november 2013 met kenmerk DOK 248 , door de raad ontvangen op 14 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         De voorzieningenrechter heeft in een kortgedingprocedure tussen klaagster sub 1 en de cliënte van verweerster bij vonnis dd. 30 november 2009 een vordering van de cliënte van verweerster afgewezen.

1.2         Op 11 oktober 2010 heeft verweerster namens haar cliënte conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van klaagster sub 1. Verweerster had in het verzoekschrift om verlof tot het leggen van beslag niet vermeld dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 30 november 2009 een vordering van haar cliënte had afgewezen.

1.2         Klaagster sub 1 heeft in kort geding opheffing van het gelegde beslag gevorderd. Bij vonnis dd. 3 november 2010 is de vordering tot opheffing van het beslag toegewezen. In rechtsoverweging 3.4 overwoog de rechter het volgende : “Door dit feit te verzwijgen heeft (…..) gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: niet uit te sluiten valt immers dat, indien de voorzieningenrechter op de hoogte was geweest van dat eerdere kortgeding zijn beslissing op het beslagrekest anders zou zijn uitgevallen.”

1.3         Klaagster en de client van verweerster hebben op 26 september 2011 een regeling in der minne tegen algehele kwijting getroffen.

1.4         Klagers hebben zich bij brief dd. 4 juni 2013 bij de deken beklaagd over het optreden van verweerster in 2010.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster heeft nagelaten in het beslagrekest melding te maken van het kort geding vonnis dd. 30 november 2009. Verweerster heeft aldus gehandeld in strijd met gedragsregel 30.

 

3.           VERWEER    

Primair:

3.1         De klacht is niet ingediend binnen een redelijke termijn. Er is geen sprake van gerechtvaardigde redenen waarom bijna drie jaar is gewacht met het indienen van de klacht.

 

Subsidiair:

3.2         Vermelding van de eerdere kortgeding procedure was niet van belang. De beslagsyllabus van december 2009 die gold ten tijde van het door verweerster gelegde beslag vermeldde niet expliciet dat alle eerder gevoerde procedures dienden te worden vermeld. Enkel expliciete misleiding door onvoldoende toelichting zou voor de voorzieningenrechter reeds om die grond reden geven het beslag op te heffen.   Het beslag in de zaak tegen klaagster sub 1 werd opgeheven op grond van een afweging van de wederzijds belangen van partijen. Van expliciete misleiding was geen sprake. Bovenstaande is in de beslagsyllabus 2011 expliciet gewijzigd. Sedertdien dient melding van alle eerdere procedures te worden gemaakt. Hiervan was in 2010 nog geen sprake.

3.3         Verweerster betwist in strijd met gedragsregel 20 te hebben gehandeld. Zij heeft geen feiten vermeld waarvan zij wist, althans waarvan zij behoorde te weten, dat deze niet juist waren. Zij heft enkel nagelaten melding te maken van de eerdere kort geding procedure.

 

4.           ONTVANKLIJKHEID VAN DE KLACHT

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in oktober 2010. Klagers hebben zich bij brief dd. 4 juni 2013, derhalve bijna drie jaar later, hierover beklaagd bij de deken.

4.3         Hoewel in het tuchtrecht geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht tegen advocaten bestaan, moeten bij de beoordeling van een verweer tot niet-tijdige indiening van een klacht twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden.

 

4.4         Klagers hebben in 2010 kennis genomen van het optreden van verweerster, maar hebben tot juni 2013 gewacht met het indienen van een klacht hierover. Door klagers zijn geen gerechtvaardigde argumenten naar voren gebracht waarom zo lang is gewacht met het indienen van een klacht, reden waarom naar het oordeel van de voorzitter de rechtszekerheid voor verweerster dat de door haar verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een zo lange termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld dient te prevaleren. Dit geldt temeer nu klagers in 2010 reeds werden bijgestaan door de gemachtigde van klagers, van wie mag worden verwacht dat hij ervan op de hoogte was dat een klacht binnen een redelijke termijn dient te worden ingediend.

4.5         De voorzitter is van oordeel dat klagers op grond van bovenvermelde omstandigheden niet kunnen worden ontvangen in hun klacht, reden waarom de voorzitter de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk zal afwijzen.

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 5 december 2013 .

 

 

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 december 2013

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.        Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.