Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-02-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3929
Zaaknummer
R. 4095/13.2
Inhoudsindicatie
Het stond verweerder in casu vrij een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht in te dienen. Dat verweerder hier geruime tijd mee heeft gewacht, leidt niet tot de vaststelling dat hem ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtenonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Voor zover klager klaagt over de horizontale rechtsongelijkheid van artikel 7 van het reglement van Geschillencommissie Advocatuur is de tuchtrechter niet bevoegd hierover een oordeel te geven en wordt dit klachtenonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 7 januari 2013, door de Raad ontvangen op 7 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Op 19 maart en 3 april 2010 heeft klager een verzoek tot bemiddeling alsmede een klacht ingediend bij de deken over de wijze waarop klagers belangen zijn behartigd door een kantoorgenote van verweerder, mw. W.
1.2 De klacht van klager bestond uit drie onderdelen, namelijk: 1) de declaraties waren te hoog in verhouding tot de uitgevoerde werkzaamheden, 2) er is niet gereageerd op klagers verzoeken om over te gaan tot het opstarten van een interne klachtenprocedure en/of het benaderen van de Geschillencommissie Advocatuur en 3) verweerder weigerde klagers brieven te beantwoorden.
1.3 De toenmalig deken heeft klager op 1 juli 2010 geadviseerd klagers dossier aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen.
1.4 Verweerder heeft op 26 juli 2010 een blanco akte van compromis toegezonden aan klager, waarmee het geschil aan de Geschillencommissie Advocatuur kan worden voorgelegd. Het onderliggende dossier was niet bij deze akte gevoegd.
1.5 Op 30 juli 2010 heeft klager verweerder verzocht om het dossier aan hem te zenden, alvorens het dossier door te zenden naar de Geschillencommissie Advocatuur.
1.6 Verweerder heeft op 13 augustus 2010 het dossier ter inzage aan klager doen toekomen.
1.7 Op 14 augustus 2010 heeft klager verweerder bericht dat het dossier zich in erbarmelijke staat bevindt en incompleet is.
1.8 Op 19 juni 2012 heeft verweerder ter zake voornoemd declaratiegeschil een begrotingsverzoek bij de Raad van Toezicht ingediend.
1.9 Bij brief van 31 augustus 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Klager:
a. verwijt verweerder in het bijzonder dat hij twee jaar lang niets van zich heeft laten horen en vervolgens een begrotingsverzoek heeft ingediend bij de Raad van Toezicht;
b. heeft zich beklaagd over de horizontale rechtsongelijkheid van artikel 7 van het reglement van de Geschillencommissie Advocatuur. Klager is van mening dat sprake is van rechtsongelijkheid nu de advocaat de mogelijkheid heeft een klacht niet-ontvankelijk te laten verklaren, indien de klacht meer dan twaalf maanden na schriftelijke afhandeling van de interne klachtprocedure wordt ingediend, terwijl klager een dergelijke mogelijkheid niet ter beschikking staat.
3. BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
3.1 De Raad van Toezicht ontleent haar bevoegdheid een oordeel te geven over (de redelijkheid van) een declaratie aan artikel 32 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken. In deze wet zijn geen vervaltermijnen opgenomen. Het staat een advocaat dan ook vrij een begrotingsverzoek in te dienen op een door hem te kiezen tijdstip.
3.2 Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat partijen medio 2010 voornemens waren het declaratiegeschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, reden waarom verweerder aan klager de akte van compromis heeft doen toekomen. Het lag vervolgens op de weg van klager om deze akte te ondertekenen. Klager is hiertoe niet overgegaan. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid was het beter geweest als verweerder klager hierover tussentijds had gerappelleerd, maar het uitblijven van het verzenden van een dergelijke herinnering is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
3.3 De stelling van klager dat het door verweerder overgelegde dossier in erbarmelijke staat zou verkeren en incompleet zou zijn, doet aan het vorenstaande niet af. Klager had immers in de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur zijn zienswijze hierover kenbaar kunnen maken en het dossier kunnen completeren. Anders dan klager aan het slot van zijn brief d.d. 12 december 2012 verzocht, is in het kader van de beoordeling van de door klager geformuleerde klacht het voorleggen van het gehele dossier aan de Raad van Discipline niet aan de orde.
3.4 Vast staat dat klager zelf nadien ook geen enkele actie heeft ondernomen om de zaak aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen. Het stond verweerder dan ook vrij nadien een begrotingsverzoek bij de Raad van Toezicht in te dienen. Dat verweerder hier geruime tijd mee heeft gewacht, leidt niet tot de vaststelling dat hem ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
3.5 Voor zover klager klaagt over de horizontale rechtsongelijkheid van artikel 7 van het reglement van Geschillencommissie Advocatuur is de tuchtrechter niet bevoegd hierover een oordeel te geven.
3.6 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 4 februari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.