Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:176

Zaaknummer

13-271

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij in de nasleep van een moeilijke echtscheiding kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 december 2013

in de zaak 13-271

 naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 8 november 2013 met kenmerk RvT 13-0166 door de raad ontvangen op 11 november 2013, en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 en 2.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster treedt op als advocaat van mevrouw de W., de ex-echtgenote van klager. Tussen klager en mevrouw de W. zijn er conflicten bij de afwikkeling van de boedelscheiding. Klager en mevrouw de W. zijn ieder voor 50% aandeelhouder van V. BV. Zij vormen samen het bestuur. Klager en mevrouw de W. zijn beiden in loondienst bij die vennootschap.

1.3 Klager en mevrouw de W. hebben in september 2011 met de bank een regeling getroffen in verband met het verrichten van betalingen namens V. BV. Op grond van die regeling werd klager, met instemming van mevrouw de W. de enige gevolmachtigde van V. BV.  Mevrouw de W. heeft deze volmacht gedurende de periode begin mei 2012 tot begin juli 2012 ingetrokken. Ten aanzien van de bedrijfsspaarrekening van V. BV. hebben klager en mevrouw de W. aanvankelijk afgesproken zij uitsluitend gezamenlijk bevoegd waren tot het doen van betalingen van die rekening.

1.4 Vanaf april 2012 heeft mevrouw de W. geen salaris meer ontvangen van V. BV. Bij vonnis van 14 november 2012 in kort geding, gewezen tegen V. BV en klager als gedaagden, heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht de vorderingen van mevrouw de W. tot betaling van haar achterstallige loon over de periode april 2012 tot en met oktober 2012, door V. BV., toegewezen. Klager is veroordeeld om hieraan zijn medewerking en toestemming te verlenen.

1.5 Op 3 januari 2013 heeft klager mevrouw de W. en V. BV in kort geding gedagvaard. Klager vorderde onder meer dat V. BV veroordeeld werd om aan hem zijn achterstallig loon over de periode mei 2012 tot en met december 2012 te betalen. Deze vordering is afgewezen door de voorzieningenrechter. Wel bepaalde de voorzieningenrechter in zijn vonnis, uitgesproken op 27 februari 2013, dat de bedrijfsspaarrekening van V. BV ter beschikking moest komen voor het doen van betalingen aan bestaande en toekomstige externe zakelijke crediteuren van de vennootschap en dat het kort gedingvonnis dezelfde kracht zou hebben als een opdracht van mevrouw de W. aan de bank om die rekening te deblokkeren en gedeblokkeerd te houden. Verweerster heeft mevrouw de W. bijgestaan in dit kort geding.

1.6 De wijze waarop uitvoering werd gegeven aan het vonnis van 27 februari 2013 was dat mevrouw de W. aan de bank een volmacht gaf om betalingen aan bestaande en toekomstige externe zakelijke crediteuren van de vennootschap te bewerkstelligen.

1.7 Op 27 maart 2013 werd van de bedrijfsspaarrekening een bedrag van

€ 54.000 overgemaakt door klager naar de rekening van V. BV. Er werden bovendien van die bedrijfsspaarrekening privékosten van klager voldaan. Verweerster heeft gesteld dat zij klager heeft verzocht om rekening en verantwoording af te leggen over de door hem verrichte overboeking van

€ 54.000 en over de overige door hem in die periode verrichte betalingen. Volgens verweerster heeft klager niet aan dat verzoek voldaan.

1.8 Vervolgens heeft mevrouw de W. haar volmacht ingetrokken. Er is toen door haar wel geprobeerd om met de bank een andersoortige regeling te treffen die er in zou voorzien dat in overeenstemming met het vonnis van 27 februari 2013 alleen betaling van externe zakelijke rekeningen zouden plaatsvinden. Uit de e-mail correspondentie (bijlage 8 en 9 van het verweerschrift) blijkt dat mevrouw de W. deze kwesties zelf opnam met klager en de bank.

1.9 Bij brief van 18 juni 2013 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) ervoor te zorgen dat de bankrekeningen van V. BV van welke vennootschap klager bestuurder is maandenlang geblokkeerd of beslagen zijn waardoor er geen betalingen aan crediteuren en de fiscus gedaan kunnen worden;

b) ervoor te zorgen dat de rekeningen eind maart 2013 wederom geblokkeerd werden, ondanks de uitspraak van de rechter dat rekeningen gedeblokkeerd moesten blijven voor betaling van crediteuren en fiscus;

c) begin mei 2013 beslag te leggen omdat de vordering van haar cliënte niet werd betaald;

d) na te laten actie te ondernemen, nadat zij informatie van de bank had verkregen, om de vordering van haar cliënte te innen en de rekening van de BV beslag vrij te maken.

2.2 Klager stelt zich op het standpunt dat als gevolg van de handelwijze van verweerster, V. BV. op geen enkele wijze aan haar verplichtingen kan voldoen.

3 VERWEER

3.1 Het verweer komt bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Aan deze komt een grote vrijheid toe bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Hij of zij mag, moet zelfs, het standpunt van die cliënt of cliënten vertolken. Die advocaat behoort daarbij de belangen van de wederpartij ook, met de nadruk op "ook" in het oog te houden maar de belangen van zijn cliënt zijn leidend. Dit bepaalt het toetsingskader in deze tuchtzaak.

4.2 De voorzitter constateert dat de handelingen en gebeurtenissen waar het in de verschillende klachtonderdelen om gaat slechts ten dele zijn terug te voeren op directe bemoeienissen van verweerster met deze zaak. Mevrouw de W. zette voor een deel zelf stappen. Ook dat is van belang bij het navolgende.

ad klachtonderdeel c)

4.3 Mevrouw de W. heeft (dat is onweersproken) in de periode mei 2012 tot en met maart 2013 geen salaris ontvangen van vennootschap, in weerwil van het feit dat de vennootschap waarvan klager de dagelijkse leiding had op 14 november 2012 in kort geding werd veroordeeld dat salaris wel te betalen. De vennootschap was toen met een bedrag van bruto € 17.400, - (bij een bruto salaris van € 2.500 per maand) achterop met die verplichting.

4.4 Uit het kort gedingvonnis van 27 februari 2013 blijkt dat in elk geval naar inzicht van klager die vennootschap tot salarisbetalingen wel in staat was. Hij vorderde immers in dat kort geding voor zichzelf een bedrag van ruim € 50.000 bruto aan achterstallig salaris tot en met december 2012. Deze vordering werd overigens afgewezen, maar niet omdat de vennootschap dat bedrag niet zou kunnen opbrengen. In deze belichting kan klager in redelijkheid niet volhouden dat verweerster onvoldoende oog heeft gehad voor de gerechtvaardigde belangen aan zijn, klagers, kant toen zij op 7 mei 2013 beslag liet leggen omdat het salaris voor de maand april 2013 van haar cliënte niet betaald werd. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel a) en b)

4.5 Het is onduidelijk welke andere bemoeiingen van verweerster met deze zaak deze klachtonderdelen op het oog hebben dan die welke zo-even bij de behandeling van klachtonderdeel c) werden besproken. Deze klachtonderdelen zijn (eveneens) kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

4.6 Mevrouw de W. heeft te kampen met ernstige gezondheidsproblemen en dat heeft geleid tot vertraging bij de afwikkeling van het loonbeslag dat in mei 2013 werd gelegd. Dat verweerster op dat punt een verwijt kan worden gemaakt komt niet uit de verf. Klager beschikte over de zeggenschap om de vennootschap aan zichzelf een fors bedrag uit te laten betalen maar het bleek nodig om beslag te leggen om betaling van het salaris over april 2013 aan mevrouw de W. te bewerkstelligen. Toen dat laatste eenmaal zo was afgedwongen had het beslag misschien wel wat eerder kunnen vervallen, maar het feit dat dat niet stante pede gebeurde acht de voorzitter mede gezien het feit dat mevrouw de W. in die periode kampte met gezondheidsproblemen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar aan verweerster. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond en anders, tegen de achtergrond van de wijze waarop klager zelf (onvoldoende) meewerkte aan de uitvoering van het kort geding van 14 november 2012, wel van onvoldoende gewicht.

4.7 Het dossier geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat een behandeling ter zitting meer of ander licht op de zaak zal werpen. De klacht kan daarom door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden afgedaan.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 4 december 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• klager

en per gewone post aan:

• verweerster

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten